Systematiek:
Klasse : Osteichthyes ( beenvissen )
Super-orde : Teleostei ( echte hedendaagse beenvissen )
Orde : Perciformes ( baarsachtigen )
Onderorde : Blennioidei ( slijmvisachtigen )
Familie : Blenniidae ( naakte slijmvissen )
Onderfamilie : Blenniinae ( de echte naakte slijmvissen )
Geslachtsgroep : Blenniini ( carnivore soorten )
Geslachten: Salaria, Escenius, Atrosalarias, Cirripectes, Exallias, Istiblennius, Lophalticus e.a.
De familie van de BLENIIDAE of Slijmvissen leven meestal in zeer ondiep water, zelfs tussen de getijdezones. Oppervlakkig lijken ze wel wat op Grondels, maar de borstvinnen zijn niet tot een zuiger ( zuignap ) vergroeid. Wanneer ze gestoord worden, vluchten ze vaak in holen en spleten tussen de rotsen en dit zal wel de oorzaak zijn, dat verschillende soorten ( zoals Salaria rouxi ) zo vaak door duikers worden gezien, maar toch vrij zeldzaam zijn in museumcollecties. Het zijn langgerekte vissen zonder schubben en een iets slijmerige huid. Er is maar 1 rugvin, die vaak door een inkeping wordt verdeeld in een stekelstralig en een zachtstralig gedeelte.
Foto : Ecsenius bicolor van Michael de Recht
De buikvinnen zijn gereduceerd en bevatten maar 1 - 3 stralen. De harde stralen zijn flexibel en aan de basis verbonden. Verschillende soorten hebben kleine
" Tentakels " op de kop en deze kunnen een goed hulpmiddel zijn bij het determineren van foto's.
De familie van de naakte slijmvissen:
Behoort tot de onderorde Blennioidei ( slijmvisachtigen) uit de grote orde Perciformes ( baarsachtigen). De slijmvisachtigen danken hun naam aan het feit, dat de schubben geheel ontbreken of sterk gereduceerd zijn en de bescherming van de huid plaats vindt door een dikke slijmlaag, die door talrijke slijmklieren in de huid gevormd wordt. De familie naakte slijmvissen bezitten in het geheel geen schubben, zoals hun populaire naam reeds aangeeft. Hun huid is bedekt met een zeer dikke slijmlaag, die voortdurend vanuit de huidslijmklieren vernieuwd wordt. De naakte slijmvissen zijn kleine op de bodem in ondiep water levende vissen, die hun hoofdverspreiding vinden in subtropische en tropische zeeën.
Enkele soorten dringen ook in koudere zeeën door, zoals Salaria pholis in de Noordzee. Nog minder soorten zijn tot het leven in zoetwater overgegaan, zoals Salaria fluviatilis ( o.a. Gardameer in Italië.)
De naakte slijmvissen vormen een uiterst succesvolle groep vissen, die zich aan tal van verschillende woongebieden en voedingswijzen hebben aangepast. Het merendeel van de soorten zijn bodembewoners. Zij worden tot de onderfamilie Blenniinae gerekend. Het zijn bewoners van de wierzones langs rotsachtige kusten en van koraalriffen. Zij missen een zwemblaas en kunnen daardoor niet langdurig zwemmen. Toch zijn het uiterst beweeglijke dieren, die zich met kortdurende zwembewegingen voortdurend verplaatsen. Graag zwemmen zij van het ene hoger gelegen uitkijkpunt naar een ander. In rust steunen zij op hun buikvinnen.
Salarius fasciatus, Foto: Hans Van Halteren Saliarus fasciatus, Foto: Erik Paumen
Zij zijn zeer nieuwsgierig en hebben de neiging om ieder bewegend voorwerp in hun naaste omgeving van dichtbij te onderzoeken. Daarbij blijven zij echter uiterst waakzaam en vluchten bij het geringste gevaar in gaten en spleten.
Ieder individu heeft zijn eigen vaste schuilplaats. Dikwijls rusten de dieren in hun holen met alleen de kop er buiten stekend, terwijl zij hun omgeving nauwlettend in het oog houden. Hun voedsel bestaat uit kreeftachtige, vislarven, wormachtige, kleine weekdieren en algen. Voor zover bekend leggen de naakte slijmvissen hun eieren in nauwe holen, lege schelpen en dergelijke. De mannetjes oefenen broedzorg uit en verdedigen de eieren fel tot zij uitkomen.
De onderfamilie Blenniinae , die we de echte naakte slijmvissen zouden kunnen noemen, wordt in een drietal groepen van nauw verwante geslachten onderverdeeld. De eerste geslachtsgroep Blenniini omvat carnivore ( = vleesetend) soorten met onbeweeglijke tanden in de kaken. Het belangrijkste geslacht is Salaria , dat vooral met talrijke soorten in de Middellandse Zee en Adriatische Zee vertegenwoordigd is . De meeste tropische naakte slijmvissen, die voor aquaria geïmporteerd worden behoren tot de geslachtsgroep Salariini, de rotsspringers. Deze soorten bezitten verdikte lippen en kleine beweeglijke tanden. Zij voeden zich met algen, die van de rotsen afgegraasd worden. Verschillende rotsspringers zijn amfibisch, d.w.z. zij leven op de grens van land en hoogwaterlijn in de spatzone
( bijvoorbeeld Lophalticus kirki ( Gûnther), die algemeen voorkomt langs de oostkust van Afrika. Tot de rotsspringers behoren o.a. de geslachten Atrosalarias, Cirripectes, Ecsenius, Exallias, Istiblennius en Salaria.
De naakte slijmvissen, die wel een zwemblaas bezitten en zich zwemmend in het vrije water ophouden, worden gerekend tot de onderfamilie Nemophidinae of Sabeltandslijmvissen. Deze soorten zijn, zoals hun naam aanduidt, tevens gekenmerkt door het bezit van goed ontwikkelde, scherpe hoektanden in boven - en onderkaak.
Tot deze onderfamilie worden o.a. de geslachten Meiacanthus, Petroscirtes, Aspidontus en Plagiotremus gerekend. De soorten van de geslachten Meiacanthus en Petroscirtes zwemmen overdag rustig heen en weer boven het rif of over de zandbodem aan de basis van het rif, waar zij zich voeden met wormachtigen en andere kleine ongewervelde dieren. Enkele soorten voeden zich waarschijnlijk vooral met delen van de tentakelkroon van kokerwormen. Bij gevaar zoeken de dieren hun heil in kleine openingen en gangen in het rif. Vaak bewonen zij lege kokers van kokerwormen en ook wel sponzen. Escenius bicolor eet ook koraalpoliepen.
Plagiotremus ewaensis Plagiotremus goslinei Plagiotremus rhinorhynchos Plagiotremus tapeinosoma
foto's : http://www.wetwebmedia.com/sabertoothblens.htm
De soorten van het geslacht Plagiotremus hebben een geheel andere levenswijze. Wanneer zij actief zwemmen boven het rif vallen zij andere vissen aan, die zij stukken opperhuid, slijmhuid en schubben afbijten. Het is merkwaardig, dat zij waarschijnlijk zonder uitzondering alleen niet-vissen-etende vissen aanvallen. Zo zijn in de vrije natuur aanvallen waargenomen op leden van de families Acanthuridae , Apogonidae , Chaetodontidae , Holocentridae , Lethrinidae , Mullidae , Pomacentridae en Scaridae . Leden van de families Serranidae ( behalve Anthias squamipinnis), Scorpaenidae, Lutianidae, Parapercidae en Synodontidae, allen roofvissen, die op vissen jagen,schijnen nimmer te worden aangevallen.
Ook de soorten van het geslacht Aspidontus vallen op dezelfde wijze andere vissen aan. Bij deze twee geslachten doet zich nog een ander merkwaardig feit voor. Van verschillende soorten is namelijk bekend geworden, dat zij in zwemgedrag, maar nog meer in hun lichaamsvorm en kleurpatroon andere vissen nabootsen. Zo bootst Aspidontus taeniatus en mogelijk ook Aspidontus filamentosus de poetsvis Labroides dimidiatus na. Op deze wijze kunnen zij hun prooi gemakkelijker benaderen, daar deze hen als poetsvis denken te herkennen en dus niet wegvluchten. Vooral jonge vissen vallen hierdoor als slachtoffer van Aspidontus taeniatus ( Valse Poetsvis ) . Het is mogelijk, dat ook Plagiotremus rhinorhynchus de poetsvis nabootst. Het kleurpatroon is eveneens blauw en zwart gestreept en de soort wordt dikwijls in de nabijheid van Labroides dimidiatus gevonden. Het is overigens typisch, dat de nabootsers slechts zeer zelden de poetsvis, die zij nabootsen, aanvallen.
In het Aquarium:
Slijmvissen zijn in aquaria doorgaans niet moeilijk te houden. Een overvloed van schuilplaatsen is uiteraard nodig.
Het zijn uitermate interessante dieren om hun gedrag in het aquarium gade te slaan. Ze zijn immer in beweging en op zoek naar voedsel.
Bij soorten van de groep Blenniini moet men oppassen voor al te veel voeren, daar deze dieren doorgaans onverzadigbaar zijn, snel te dik worden en dan aan orgaanvervetting dood gaan. De rotsspringers moeten naast klein dierlijk voedsel vooral veel algen kunnen grazen. Krijgen zij dit niet, dan vermageren zij ondanks het eten van dierlijk voedsel langzamerhand en sterven vroegtijdig. Het darmkanaal van de Salariini is aangepast aan het verteren van plantaardig materiaal en belangrijk langer dan bij de Blenniini en de Nemophidinae.
Pauwslijmvis ( Salaria pavo) ( RISSO ) .
Zwarte vlek met een blauwe rand achter het oog. Donkere dwarsbanden omlijnd door blauw op de flanken. 10 cm. Middellandse Zee.
Lichaam : tamelijk lang en zijdelings afgeplat.
Ogen : erg klein. Profiel : steil en rond. Het mannetje heeft een grote bult boven het oog. Bek : erg klein en laag in de kop. Tanden : een enkele rij stompe tanden in iedere kaak met aan het einde van elke rij een hoektand. Tentakels : zeer klein, 1 boven ieder oog. Vinnen : de rugvin is doorlopend en niet verdeeld in twee delen.
Stekelige stralen van de rugvin: 12 / zachte stralen van de rugvin: 21 - 23. De aarsvin telt 24 - 46 zachte stralen. De grondkleur is geelgroen met donkere verticale banden, waarvan de voorste door iriserend blauw zijn omlijnd. Aan de achterkant zijn de vlekken tot een gestippeld patroon verworden. Achter de ogen is altijd een zwarte vlek, omlijnd door iriserend blauw. Bij het wijfje kan de zwarte vlek omzoomd zijn door rozeachtig wit. Bij het mannetje heeft de bult goudbruine vlekken. Tot 10 cm. lang . Ze leven in erg ondiep water, meestal op modder en zand in de buurt van rotsen. Ze zijn goed bestand tegen schommelingen in temperatuur en zoutgehalte en komen soms tot in water dat bijna zoet is. De paring geschiedt in de zomer. Ze deponeren hun eieren tegen stenen en lege schelpen.
Gewone Slijmvis (Salaria pholis)
Komt voor in het Noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, tot Portugal in het zuiden en in de Noordzee. Is algemeen tussen rotsen en stenen in ondiep water.
Ze komen ook wel voor op zand- en modderbodems waar ze zich verbergen onder de zeewierbladeren.
Groeien in de vrije natuur uit tot zo'n 16 cm en kunnen dan wel 15 jaar oud worden.
Heeft geen tentakels op de kop, maar heeft wel een grotere bek dan S. pavo. Heeft 2 hoektanden in elke kaak voorafgegaan door een rij kleine scherpe tandjes. De rugvin wordt door een ondiepe inkeping in twee verdeeld.
De kleur is groen tot geelachtig bruin met een onduidelijke vlek tussen de twee rugvinhelften in.
Zeevlinder (Salaria ocellaris)
Middellandse Zee en noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, van Schotland tot Senegal.
Hoog zijdelings afgeplat lichaam. Twee flinke hoektanden in iedere kaak gevolgd door kleinere ronde tanden.
Groenachtig bruin met 5-7 donkere verticale banden, doorlopend tot op de rugvin.
Ze huizen in dieper water dan de meeste andere slijmvissen.
In de Middellandse Zee zijn ze wel gevonden op diepten van 100 meter en meer.
Bij de geboorte leven de larven in het plankton maar na enkele weken verhuizen de jongen reeds naar de bodem.
Geraadpleegde literatuur:
Vissen van de Europese kustwateren en de Middellandse Zee (Moussault)
Korallenriff Aquarium (Fossa & Nilsen)
Rudy Jennes.