De bodemdieren van de Noordzee
Deel 2
Weekdieren/mollusken (Mollusca)
Een groot deel van de bodemdieren bestaat uit weekdieren, ook wel mollusken (Mollis = week) genoemd. Net als kreeftachtigen zijn weekdieren ongewerveld maar het grootste deel van de weekdieren heeft wel een exoskelet. Bij veel mollusken is dit exoskelet anders dan bij andere dieren, het is namelijk een schelp. De schelp groeit mee met het dier dus vervellen is niet nodig.
De meeste weekdieren hebben vrij primitieve ogen waarmee ze alleen licht en donker kunnen onderscheiden. De inktvissen zijn hier een uitzondering op, zij kunnen namelijk erg goed zien en hebben ogen die een beetje vergelijkbaar zijn met die van de mens.
De weekdieren zijn onderverdeeld in acht stammen, namelijk:
· Inktvissen (koppotigen) – Cephalopoda
Bijvoorbeeld de zeekat (sepia)
· Tweekleppigen – Bivalvia
Bijvoorbeeld de kokkel, mossel, oester en boormossel
· Keverslakken – Polyplacophora
Bijvoorbeeld de Asgrauwe keverslak
· Schildvoetigen – Caudofoveata
· Mutsdragers – Monoplacophora
· Stoottanden – Scaphopoda
Bijvoorbeeld de Gladde olifantstand en de Zwakgeribde olifantstand
· Slakken (buikpotigen) – Gastropoda
Bijvoorbeeld de glanzende tepelhoorn, de schaalhoorn en alikruik
· Plaatloze stekelweekdieren – Aplacophora
De tweekleppigen (ongeveer 15 000 soorten) en de slakken (ongeveer 90 000 soorten) zijn de twee klassen die verreweg het grootste deel van de weekdieren vertegenwoordigen.
Veel tweekleppigen zijn filtreerders en filteren dus kleine voedseldeeltjes uit het water. Zo filteren mosselen wel 50 liter water per mossel per dag. Volgens sommigen zijn ze hierdoor uitermate geschikt voor in het aquarium maar wees hierbij erg voorzichtig! Mosselen kunnen erg slecht tegen de wat hogere temperaturen, dus wanneer men niet over een degelijk koelsysteem beschikt is het erg onverstandig om mosselen in het aquarium te houden. Als de temperatuur oploopt zullen de mosselsen zaadcellen in het water verspreiden waardoor het water erg vervuild raakt. Als de temperatuur nog verder oploopt sterft de mossel en er bestaat weinig dat nóg meer vervuild dan een dode mossel. Zorg dus ten alle tijden dat de koeling optimaal werkt (ook tijdens de warme zomerdagen) en dat er nooit teveel mosselen in een aquarium worden gehouden.
De slakken hebben een uitgebreid dieet, er zijn namelijk soorten die vlees eten, planten eten, detritus eten en ook zijn er aaseters. Slakken hebben een speciale mond waarmee ze kunnen afraspen. Het onderdeel in de mond die daarvoor zorgt heet de radula, ook wel rasptong.
De meeste mollusken zijn ovipaar (eierleggend), maar er zijn ook soorten waarbij de embryo’s in de moederdieren ontwikkelen. Dit wordt ovovovipaar genoemd (eierlevendbarend). Het grootste deel van de weekdieren zijn mannelijk óf vrouwelijk, maar er zijn ook soorten die hermafrodiet zijn.
Veel weekdieren worden maar één jaar en het grootste deel wordt niet ouder dan 10 jaar. Toch zijn er uitzonderingen, er zijn zelfs soorten die ouder dan 100 jaar worden!
Bloemdieren (bloempoliepen)
Bloemdieren, vaak beter bekend als (zee)anemonen, zijn geen planten zoals veel mensen denken. Zoals de naam al zegt zijn het dieren. De kleurrijke en meestal tropische soorten zijn bekend bij veel aquarianen maar niet veel mensen weten dat er in de Noordzee ook veel bloemdiersoorten leven.
Bloemdieren zijn poliepen en hebben geen skelet (dus ook geen exoskelet). Het grootste deel van de zeeanemonen vangen levende prooien. Dit doen ze met hun netelcellen, die zich aan de tentakels bevinden. Een netelcel een blaasvormige cel met daarin een neteldraad die zich vlak onder de huid bevindt. De neteldraad is hol en heeft aan het uiteinde een harpoen. Wanneer een prooidier een tentakel aanraakt trekken spieren samen waardoor de de harpoen met daaraan de neteldraad afgeschoten wordt richting het prooidier. De harpoen penetreert de prooi en de giftige inhoud van de netelcel wordt via de holle neteldraad naar het lichaam van de prooi gepomt. Het prooidier wordt hierdoor, afhankelijk van de grootte en het soort gif, verlamd of gedood. De tentakels brengen de prooi uiteindelijk naar de mond van de zeeanemoon.
Het afschieten van de harpoen gebeurt met een snelheid van soms wel 150 km per uur! Dus ondanks dat bloemdieren er erg passief uitzien zijn het gevaarlijke monsters!
Ook bij andere organismen komen netcellen voor. Denk hierbij bijvoorbeeld aan brandnetels en kwallen.
Soms is het lastig om een soort te determineren. De vorm en de kleur kunnen per soort namelijk sterk afwijken. Zo is de paardenanemoon meestal donkerrood, maar ook groene en blauwe varianten komen voor. Hetgeen waar een paardenanemoon aan te herkennen is zijn de blauwe gifblaasjes die zich net onder de tentakels bevinden. Om een soort goed te kunnen herkennen moeten dus soortspecifieke kenmerken worden onderzocht. Ook de vindplaats is van belang, sommige soorten kunnen namelijk alleen op een harde ondergrond leven terwijl andere soorten juist een zacht substraat prefereren.
Er zijn erg veel verschillende soorten. Duikers die in Nederland duiken kennen waarschijnlijk de bekendste wel, namelijk:
· Zeeanjelier (Metridium senile)
· Zeedahlia (Urticina felina)
· Paardenanemoon (Actinia equina)
· Slibanemoon (Sagartia troglodytes)
Deze soorten worden geregeld in Noordzee-aquaria gehouden omdat ze relatief makkelijk te vinden zijn en goed in aquaria te houden zijn. De anemonen zullen zelf een geschikte plaats in het aquarium opzoeken door zich langzaam door de bak te verplaatsen tot ze een plek hebben gevonden die hun bevalt.
Manteldieren
Manteldieren zijn relatief eenvoudige dieren waarvan maar enkelen interessant zijn voor de aquaristiek. Het gaat dan voornamelijk om de klasse Ascidiacea, de zakpijpen.
De dieren bestaan grotendeels uit een buisvormige mantel. Juist vanwege dit ‘simpele’ lichaam zijn ze enorm succesvol, ze komen namelijk in alle wereldzeeën voor.
Wie dacht dat mosselen de beste filtreerders waren heeft het goed mis, er zijn namelijk zakpijpen die wel 200 liter per minuut kunnen filteren! Via de sifo (de bovenste opening) wordt er water naar binnen gezogen. Dit water wordt door een filter gestuwd waar alle voedzame deeltjes (voornamelijk plankton) worden opgevangen. Vervolgens wordt het ‘afvalwater’ via een andere opening weer geloosd.
Net als bloemdieren zijn zakpijpen soms moeilijk te determineren. Er zijn solidair levende soorten en soorten die in een kolonie leven. Deze eerste groep is relatief makkelijk te herkennen terwijl de soorten die in een kolonie leven snel verward worden met sponsen. Vaak is het ontleden van het dier de makkelijkste manier om te ontdekken of het om een spons of om een zakpijp gaat. Zakpijpen hebben in tegenstelling tot sponsen wél gespecialiseerde organen zoals de maag, hart en darmen.
Vrijwel alle soorten leven op hard substraat. Ze zijn nooit echt spectaculair gekleurd, ze zijn grijs (doorzichtig) met hooguit een groenig of bruinig tintje.
Enkele soorten zijn:
· Ruwe zakpijp (Ascidiella aspersa)
· Doorschijnende zakpijp (Ciona intestinalis)
· Japanse knotszakpijp (Styela clava)
Zakpijpen zijn hermafrodiet, ze produceren dus zowel zaadcellen als eicellen. De larven zien er uit als kikkervisjes en kunnen vrij zwemmen. Na een tijdje hechten ze zich aan de ondergrond en zijn dan vaste bodemdieren.
Doorschijnende zakpijp en Japanse knotszakpijp, foto's: biopix.dk
Sponsen
Sponsen (Porifera) zijn net als de manteldieren eenvoudige dieren. Ze zijn zelfs nog eenvoudiger aangezien ze geen echte organen, zenuwcellen en spieren hebben. Het lichaam bestaat uit een geleiachtige massa die ondersteund wordt door een skelet. Sommige soorten bezitten geen skelet maar hebben een alternatief, namelijk sponginevezels. Deze vezels zijn opgebouwd uit een de chemische stof Spongine, dat nauw verwant is aan zijde.
In het lichaam zitten poriën waardoor het het zeewater naar binnen stroomt. Wanneer het water via een porie naar binnen stroomt komt het in een centrale holte. In deze holte bevinden zich kraagcellen die voorzien zijn van zweephaar. Door met deze zweepharen te slaan wordt er een waterstroom gecreeërd waardoor er constant vers water naar binnen stroomt en afvalwater naar buiten wordt getransporteerd. De voedseldeeltjes (voornamelijk plankton en organisch materiaal) worden door de kraagcellen vast gehouden en worden daar verteerd.
Sponsen kunnen niet zelf bewegen en zitten vast aan de ondergrond.
Schematische tekening van een spons
Sponsen worden onderverdeelt in vier klassen, namelijk:
· Koraalsponsen (Sclerospongia)
· Hoornsponsen (Demospongia)
· Kalksponsen (Calcarea)
· Glassponsen (Hexactinellida)
Ook sponssoorten zijn vaak lastig te onderscheiden omdat de vormen sterk kunnen variëren binnen een soort. Toch wordt er onderscheid gemaakt tussen vier basisvormen:
· Geweisponzen – Zoals de naam zegt lijken deze sponsen erg op een gewei
· Bekersponzen of buissponzen – Lijkt ook op een gewei, maar heeft holle buizen.
· Massieve sponzen – Bolvormige massieve sponsen.
· Korstsponzen – Deze soorten bedekken de ondergrond met een korst.
Sponsen kunnen zich zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk voortplanten. Ongeslachtelijke voortplanting gebeurt door middel van knopvorming (er groeien dan knoppen aan de moederspons die zich ontwikkelen tot zelfstandige sponsen) en uitbreiding (uit de moederspons groeien draden die afbreken, waarna er nieuwe individuen uit deze draden groeien).
De grootste vijanden van sponsen zijn slakken, zand en algen. Deze laatste twee verstoppen de poriën van de sponzen waardoor ze niet meer aan voedsel kunnen komen. Veel sponsen leven daarom samen (symbiose) met de worm eupolymnia. Deze worm houdt de poriën schoon door de algen op te eten en tegelijkertijd het zand te verwijderen.
Stekelhuidigen
Ook stekelhuidigen (zeesterren en zeeëgels) worden regelmatig in koudzeewateraquaria aangetroffen. Enkele bekende soorten zijn de gewone zeester, de brokkelster, de kamster, het zeeboontje en de kleine zeeappel.
De meeste stekelhuidigen leven van dood organisch materiaal, maar er zijn ook soorten (zoals bijvoorbeelde gewone zeester) die actief op jacht gaan en hierbij op schelpdieren jagen.
Andere bodemdieren
Er zijn nog een hoop andere bodemdieren in de Noordzee, maar de meeste zijn niet in het aquarium te houden of zijn heel moeilijk te vinden.
De waaierkokerworm (Sabella pavonina) is nog wél een voor de aquaristiek interessant dier en wordt daarom ook regelmatig aangetroffen in het koudzeewateraquarium. Deze worm maakt een koker waarin hij zelf verscholen leeft. Alleen zijn tentakels steken uit deze koker en vormen de waaier waar dit dier zijn naam aan te danken heeft. De tentakels zijn fraai gekleurd en deze kleuren liggen vaak in twee of drie banden. Wanneer het dier gestoord wordt wordt de waaier ingetrokken en is alleen de koker nog te zien.
Bodemdieren in het aquarium
Hoewel men bij aquaria meestal snel aan vissen denkt en bij zeeaquaria men ook aan koralen denkt worden de meeste bodemdieren vergeten. Deze interessante groep dieren verdient meer aandacht en kan een echte aanwinst voor het aquarium zijn.
Aangezien toch weinig mensen deze dieren houden is er weinig bekend over de ‘houdbaarheid’ in het aquarium. Door goed te kijken naar de natuurlijke omgeving en de situatie waarin het dier leeft kan meestal goed bepaald worden of het dier het goed zal doen in het aquarium. De meeste bodemdieren eten plankton of organisch afval en kunnen dus op het gebied van aquariumschoonmaak hun steentje bijdragen.
Niet alleen interessante, maar ook zeer nuttige dieren dus!