Portaalsite voor de échte zeeaquariaan

Zoeken op de site

Andere dieren

Zeelelies en veersterren, het bewogen leven van een bos veren

Zeelelies en veersterren, het bewogen leven van een bos veren

Door Louis Robberecht. Foto’s: Marion Haarsma - www.onderwaterfilm.nl

Veersterren gaan ’s nachts op jacht en wandelen daarbij rond over de zeebodem.  Als het moet kunnen ze zelfs een stukje zwemmen. Door de kleine zijtakjes, die afwisselend links en rechts uitspringen, doen de armen aan veren denken.

‘Vogels van diverse pluimage.’ ‘Iemand een pluim geven.’
Deze en nog een aantal andere uitdrukkingen hebben als centraal element het woord ‘pluim’: een (grote) veer of verenbos. Dit woord is afkomstig van het Latijnse “pluma” (veer, dons) en “plumam” (vliegen). Veren werden vroeger als versiering op hoeden en helmen gestoken, waardoor de drager opviel en zijn belangrijkheid toenam. Op oude prenten en schilderijen zien we vaak adellijke personen trots poseren in een glimmend harnas, met op de helm een enorme pluim. Ook onder water zien we grote pluimen, maar die hebben niets te maken met veren of dons.


rodehaarster Marseille. Als het donker wordt kruipen ze tevoorschijn

Uitgestorven
Veersterren zijn nauw verbonden aan de zeelelies en behoren tot de klasse Crinoida. Ze zijn verwant aan de stekelhuidigen (Echinodermata). Dat blijkt uit de vijf eerste armleden die zich echter elk weer een aantal keren kunnen vertakken.


  Er is veel variatie in soorten.

Zeelelies bestaan al vijfhonderd miljoen jaar en kwamen destijds in enorme aantallen voor. Ze waren het talrijkst in het Carboon met ongeveer vijfduizend soorten die inmiddels zijn uitgestorven. Nu komen nog ongeveer zeshonderd verschillende soorten zeelelies voor.


  Veersterren zoeken een plekje in de stroming


  gele haarster met garnaal Sabang

Het lichaam van de zeelelies bestaat voor het grootste deel uit kalk. Ze hebben een lange stevige steel (pedunculum), waarmee ze permanent door middel van een hechtplaat – het laatste steellid – aan het substraat zijn vastgehecht. Ze kunnen echter wel op de steel heen en weer bewegen en zo een cirkel beschrijven. In de oertijd kon de lengte van de steel vele meters bedragen. De splitsingen van de armen hebben verharde stekels (pinnula), die zijn bezet met trilharen. Deze haartjes wuiven de op de armen opgevangen voedseldeeltjes naar een groef (ambulacraalgroef) op het midden van de arm. Daar wordt het voedsel in slijm verpakt en door trilharen naar de mond gevoerd. Deze bevindt zich aan de bovenkant van het lichaam, met op een schoorsteenachtige zuil naast de mondschijf de anus. Door deze verhoogde positie kunnen de uitwerpselen niet in de mond komen.


  wandelende haarster Kroatie

Van zeelelie tot veerster
Veersterren of haarsterren worden als larve geboren uit eitjes die vrij in het water zijn afgezet. Zwemmend met hun trilharen worden de larven als plankton met de stroming meegevoerd. Tijdens deze zwemmende fase voeden de larven zich met de meegebrachte dooiervoorraad. De larven zetten zich ten slotte met een hechtschijf vast en vertonen hier voor het eerst hun vijfstralige symmetrie.
Veersterren zijn in het jeugdstadium zeelelies en zitten met hun steel vast aan het substraat. De tijdsduur van dit jeugdstadium is niet bekend en kan qua soort variëren. Aangenomen wordt dat deze zeker enkele maanden bedraagt.
In tegenstelling tot de situatie in de oertijd is het aantal soorten veersterren nu veel groter dan de zeeleliesoorten.
Het basisaantal armen bij veersterren is vijf en meestal zijn het er niet meer dan tien. Er zijn echter veersterren waarbij de vertakkingen tot wel tweehonderd kunnen oplopen. Door de kleine zijtakjes, die afwisselend links en rechts uitspringen, doen de armen aan veren denken.


  harthaarster Indonesië

Als de jonge haarsterren zich van hun steel losmaken, vindt dit altijd onder het eerste steellid plaats. Het bovenste schijfje met zijn ranken (cirren) wordt meegenomen en hierop wordt de romp gebouwd. Volwassen veersterren kunnen met deze cirren, die ze kunnen krommen en waarvan het laatste lid de vorm van een haakje heeft, zich aan het substraat vasthouden.
Een aantal soorten blijft op een voor hen gunstige plaats zitten. Andere zijn reislustiger en leggen soms flinke afstanden af. Door de armen te krommen en te strekken, waarbij ze zich met de einden van de pinnulae aan het substraat vasthouden, kunnen ze zich als het ware dansend voortbewegen. Hierbij kan wel een snelheid van veertig meter per uur worden bereikt. In een noodsituatie kunnen veersterren gedurende zeer korte tijd zelfs zwemmen. Door het maken van heftige armbewegingen verheffen zij zich van het substraat en komen ze bij elke slag wel een meter of meer vooruit. Anders dan bij de meeste andere stekelhuidigen is de mond van veersterren nooit naar het substraat gekeerd. Worden ze met de mondopening op de ondergrond gelegd, dan zullen ze zich altijd in korte tijd weer omkeren.


  haarster Palau

Op jacht
Veersterren leven van plankton en ronddrijvende micro-organismen zoals kiezelwieren, dinoflagellaten, kreeftelarven, vlokreeftjes, maar ook detritus. Om al dit voedsel te bemachtigen gaan de veersterren meestal tijdens de schemering en de nachtelijke uren op jacht. Overdag houden ze zich gewoonlijk schuil in spleten, holen en onder overhangen. Als we hen overdag toch tegenkomen, hebben zij hun armen meestal opgerold. Als het donker begint te worden kruipen ze tevoorschijn. Hierbij ontrollen ze hun armen, om zoveel mogelijk voedsel te kunnen bemachtigen. Het liefst staan ze dan op een vooruitstekende plek in de stroming. Alles wat aan eetbaars langkomt blijft kleven aan kleine stukjes slijm, die de vangarmpjes door samentrekking van spieren uit hun kliercellen stoten. Het voedsel wordt in de groeven opgevangen en door trilhaartjes naar de mond getransporteerd. Veersterren zijn dus passieve jagers en voor het verkrijgen van hun voedsel geheel afhankelijk van de stroming. Deze mag niet te sterk zijn: ze geven de voorkeur aan water dat zacht of hoogstens matig stroomt. Is de stroming te sterk dan blijft het voedsel onvoldoende kleven en in hevige stroming zouden deze kwetsbare dieren zelfs beschadigd kunnen raken.


  haarster Sabang

Bij veersterren is het geslacht gescheiden. Er zijn dus mannelijke en vrouwelijke exemplaren. In het algemeen is de voortplanting het hele jaar door mogelijk. De geslachtscellen ontwikkelen zich in de pinnulae. Als deze openbarsten komen de eitjes en het sperma in het open water, waar ze zich met elkaar vermengen en de bevruchting plaatsvindt.


  haarster Sabang

Parasieten
Veersterren bieden vaak onderdak aan allerlei commensalen en parasieten. Onder de eerstgenoemde bevinden zich visjes en kreeftachtigen (garnalen). Deze nemen vaak de kleur van hun gastheer aan en zijn dan haast niet te onderscheiden. Ook andere stekelhuidigen zoals de slangster worden op veersterren aangetroffen. Als commensalen doen zij hun gastheer geen kwaad, maar profiteren zij van het voedsel en de bescherming dat hij hun biedt. Het aantal commensalen op één veerster bedraagt soms enkele tientallen. Onder de parasieten bevinden zich kreeftachtigen, maar vooral borstelwormen. Deze kunnen in de huid woekeringen veroorzaken of ze leven in het inwendige van hun gastheer. Maar de meest schadelijke parasieten zijn kleine slakjes. Deze boren zich met hun slurf een weg door de skeletplaten en eten dan de weke delen van de veerster.
Dit leidt echter nooit tot de dood van het dier.


  Haarster met symbiosevisje

Veersterren hebben een groot regeneratievermogen. Vaak worden exemplaren waargenomen waarbij armen, cirren en zelfs de mondschijf en darmen zijn verdwenen. Omdat veersterren een zeer fragiele verschijning zijn, kunnen ze door kwetsuren en zelfs verslechterende levensomstandigheden lichaamsdelen afstoten of verliezen. Bij een intact zenuwstelsel zijn ze in staat deze afwezige lichaamsdelen te vernieuwen, zij het dat de nieuwe delen nooit zo goed worden als de oude.

 
  Veersterren worden ook wel haarsterren genoemd                                             haarster Tubataha

Divers pluimage
Veersterren en zeelelies komen alleen in zout water voor.
De meeste soorten worden in tropische kustwateren aangetroffen, maar ook in koude wateren en zelfs in de poolgebieden zijn ze te vinden. Er zijn diepzeesoorten, hoofdzakelijk zeelelies, die op een diepte van enkele kilometers zijn waargenomen. De populatiedichtheid kan op bepaalde plaatsen bijzonder groot zijn. Veersterren en zeelelies vertonen met hun vele honderden soorten een grote variatie.


  haarster Musandam

De uitdrukking ‘vogels van diverse pluimage’ is niet alleen op hen, maar ook op ons duikers van toepassing. Onze sport kent beoefenaars met een zeer verschillende achtergrond, gewoonten en gebruiken. Zij kunnen worden ondergebracht onder één noemer: hun liefde voor de natuur onder water en de duiksport die hen in staat stelt deze te beleven en te bewonderen.

De sterren van de zee

De Nederlandse naam voor zeesterren is duidelijk: het is een dier in de zee met de vorm van een ster. De Engelse naam ‘starfish’ is verwarrend want het is zeker geen vis!

De zeester komt veel voor. Ze zijn te vinden in alle zeeën, van de tropen tot in de ijskoude poolzeeën. Er zijn wel meer dan 1.500 soorten bekend. Duikers komen dit onopvallende dier vaak tegen, met als voordeel voor de fotograaf dat ze niet weglopen voor de camera. Als regel hebben zeesterren vijf armen, maar er zijn ook soorten met meer. Een voorbeeld van een grote zeester in het koude water is de zonnester (Pycnopodia helianthoide). Die kan tot wel veertig armen hebben! Mijn fascinatie met zeesterren is begonnen na een tv-uitzending van de BBC. Men had een koudwater rif nagebouwd in de studio en een zonnester in timelapse gefilmd, zodat het leek of de film versneld werd afgedraaid. De zonnester ging als een bulldozer over het rif en alle andere dieren wisten niet hoe snel ze opzij moesten. Ook andere zeesterren waren niet veilig! Het zijn dus niet die saaie, meestal bewegingsloos liggende dieren, er zit veel meer achter.


  De zonnester gaat als een bulldozer over het rif. De rode zonnester  is bekend om zijn vraatzucht.

De zeesterren (ENCHINODERMATA, stekelhuidigen) zijn ongewervelde dieren. Net als de zeekomkommers en zee-egels hebben ze vijf segmenten rond een centrum. In het centrale gedeelte zit de mond. Al deze dieren hebben geen bloed maar wel een soort ‘vaatsysteem’. Ze kunnen zeewater opnemen via de ‘madreporite’ en het vaatsysteem kan het water vervoeren naar de kleine buisvoetjes aan de onderkant. De zeester is in staat om zich over de bodem te verplaatsen. Het geheel wordt bijeen gehouden door een skelet van kalkplaten. Alle zeesterren hebben stekels aan de bovenkant, ook al zie je ze niet altijd met het blote oog! In geval van nood kunnen ze een hele arm loslaten. Aan het eind van iedere arm zit een oog. Het is geen goed ontwikkeld oog maar een rood puntje waarmee het dier alleen licht en donker kan onderscheiden. De zeester kan weglopen voor hun vijanden, maar zo snel zijn ze ook weer niet...


Kussenzeester

Nuttig
Zeesterren ruimen de rommel op en zorgen voor het milieu. Op het menu staan onder andere schelpdieren, mosselen, kleine visjes, slakken en zeepokken. Ik heb foto’s waarop ze visafval opeten maar ook dat ze een kwal verorberen. Hun voorkeur gaat uit naar mosselen; daar kunnen ze enorme hoeveelheden van opeten.
De zeesterren omarmen daarbij hun prooi. Ik dacht eerst dat ze die open trekken met hun buisvoetjes, maar het schijnt dat ze geen energie verspillen en gewoon wachten tot de mossel vanzelf open gaat! Mosselen kunnen zich in grote aantallen verspreiden. De zeesterren zijn nuttig in het beperken van die expansie, anders zou alle harde substraat binnen de kortste tijd bedekt worden met mosselen.


   De doornenkroon eet het liefst koraalpoliepen.

Andere soorten, vooral in de tropen, kunnen enorme schade aanrichten. De doornenkroon (Acanthaster planci) heeft een voorkeur voor koraalpoliepen. Vooral ondiep Acropora koraal, zoals tafelkoraal, is het slachtoffer. Deze zeesterren kunnen de levende koraaldieren oplossen en opzuigen. Dit doen ze vaak ’s nachts en overdag blijft er een spoor van spierwit koraal achter. De doornenkroon heeft enorm veel armen (9 tot 23) die zo flexibel zijn dat ze een stuk koraal helemaal kunnen omarmen. Normaal schuilen de doornenkronen overdag onder of in het koraal. Maar als er veel doornenkronen zijn, zullen ze zich ook overdag vertonen. Dan weet je zeker dat er een teveel aan doornenkronen aanwezig is. De meeste duikscholen zijn bekend met dit fenomeen en zullen de zeester met hand en tand bestrijden.
Maar ook dat is niet makkelijk want de doornenkroon heeft puntige stekels die de menselijke huid gemakkelijk kunnen doorboren en ook nog gif achter kunnen laten. De doornenkroon heeft maar weinig natuurlijke vijanden – voor zover ik weet is alleen de tritonschelp in staat om een doornenkroon (met stekels en al) te verorberen.


  Deze doornenkroon bij Oman is blauw én rood.

Poot afbijten
De grootste zeester in onze wateren is de ijszeester (Marthasterias glacialis) die tot tachtig centimeter groot kan worden. Bedekt met een dikke huid en met drie rijen stekels heeft hij weinig vijanden. Het verspreidingsgebied is van de Canarische Eilanden en de Middellandse zee tot aan het noorden van Noorwegen. De snelste zeester in dit gebied is de Luidia ciliaris. Deze zeester is makkelijk te herkennen, hij heeft altijd zeven armen. Deze zeester zal gerust andere zeesterren opeten! Maar de grootste vijand van de zeesterren is de rode zonnester (Crossaster papposus) die bekend is om zijn vraatzucht. De zonnester zou zelfs zeesterren van zijn eigen formaat aanvallen en opeten. De literatuur zegt dat met name otters, vissen en vogels de grootste vijand van de zeesterren zijn. Ik heb dit zelf niet kunnen waarnemen. Wel hoe in de tropen de harlekijngarnalen graag peuzelen aan blauwe zeesterren. De garnalen weten de zeester om te keren zodat deze niet kan weglopen.
Soms bijten ze een hele poot af! Maar ook in Nederland zie je zeesterren met minder dan vijf poten. Bij zeesterren kunnen verloren armen na verloop van tijd weer aangroeien. Dit maakt de zeester tot een heel bijzonder dier. Een zeester kan een verloren arm regenereren. Zelfs als er maar één arm over is (en een stukje van het centrale deel), zal het dier vier nieuwe armen aan laten groeien.


  Rijen stekels ter verdediging.

Er zijn zeesterren in allerlei vormen. De rode kussenzeester (Porania pulvillus) uit Noorwegen heeft nauwelijks nog armen, maar wel een groot lichaam met kleine uiteinden (wel weer vijf).
Het heeft ook geen stekels om zich te verweren maar de kussenzeester floreert desondanks goed. In de tropen zijn er ‘gewone’ zeesterren met vijf armen in allerlei varianten. Vaak zie je een grote bruine zeester met donkerbruine uitsteeksels, een soort knoppen. De ‘gehoornde’ zeester (Protoreaster nodosus) leeft een rustig bestaan op het zand of in zeegrasbedden.
De eerder besproken doornenkroon heeft twee kleurvarianten: in de Indische en Stille Oceaan is hij blauw, in de rest van de wereld rood. In Oman zijn de lichamen rood en de armen blauw, misschien een ‘tussenvorm’? Ook vind je in de tropen een kussenzeester die bijna helemaal rond is. Je ziet nog wel de verdeling in vijf segmenten.


  Aan het eind van iedere arm zit een primitief oog

Voortplanting
In de Nederlandse wateren komen zes soorten zeesterren voor. De grootste en meest algemene is de gewone zeester: Asterias rubens, meestal oranje. Van zo’n eenvoudig dier zou je geen afspraken over voortplanting verwachten. Maar toch! In het vroege voorjaar, afhankelijk van de watertemperatuur maar zo eind maart begin april, alleen na volle maan en met hoogwater (dus met de meeste stroming) gebeurt het. Tijdens een duik in de Oosterschelde viel het op dat de gewone zeesterren wel erg nadrukkelijk aanwezig waren. Ze waren niet aan het eten maar stonden wel hoog op hun armen. Ook waren ze bovenop allerlei dingen geklommen. Ik ging wat dichterbij en zag hoe tussen de armen van de zeesterren (eigenlijk de oksels) witte vloeistof naar buiten kwam. Langzaam werd het door de stroming meegenomen. Zodra een zeester begon, deden de anderen mee. Dit bleken allemaal mannetjes te zijn. Bij de vrouwtjes ziet het er anders uit: de eitjes zijn korrelig en minder vloeibaar. Dat verschil kun je onder water goed waarnemen. Een paar maanden later, maar met dezelfde water-temperatuur, zag ik hetzelfde gebeuren in het zuiden van Noorwegen.

 
  Paaiende zeesterren. Mannetje links, vrouwtje rechts.   


  .De blauwe zeester komt algemeen voor in de tropen.

In de koude wateren van Noord-Europa komt een kleine zeester (Henricia sanguinolenta) voor. Deze kleine zeesterrensoort is de enige met broedzorg. In het voorjaar zoekt het vrouwtje een ondiepe plek op in warmer water. De eieren houdt ze onder haar centrale schijf. Na de paring, waarbij de zeesterren de centrale schijven bij elkaar brengen, zet het vrouwtje de bevruchte eieren af op de bodem en bedekt ze met een slijmlaag. Daarna bewaakt ze het legsel drie weken lang met haar lichaam, totdat de eieren uitkomen. De larven blijven onder het lichaam van de moeder en verlaten haar bescherming pas als ze kleine zeesterretjes zijn geworden. Zo blijven zelfs de meest eenvoudige dieren je steeds weer verrassen!


   De zonnester eet soortgenoten van zijn eigen formaat.

Literatuur:
Atlas der Wirbellosen Meerestiere, Helmut Debelius & Rudie H. Kuiter. ISBN: 978-3-440-11042-3

Marine fish and invertebrates, van o.a. Erling Svensen. ISBN: 0-9544060-2-8

Leven onder de zeespiegel, door David en Jennifer George. ISBN: 90 6248 168 X

Kreeftcocktail

Kreeftcocktail

Tekst: Louis Robberecht. Foto's: Marion Haarsma

Er zijn ontelbaar veel soorten kreeften, van onze gewone zeekreeft tot miniscule diertjes die in haarsterren leven. Ze hebben niet eens allemaal scharen.

Er bestaan tal van soorten schaaldieren, waarvan de kreeft wel één van de bekendste is. De zeekreeft (Homarus gammarus), die ook veelvuldig in onze eigen wateren voorkomt, staat qua bekendheid zonder meer bovenaan de lijst. Kreeften worden over de hele wereld in zoet water en in zeewater aangetroffen. Onder hen bevindt zich een aantal soorten die door hun uiterlijk, gedrag en leefwijze extra aandacht verdienen. Vergeleken met de zeekreeft zijn deze soorten aanzienlijk kleiner, maar omdat ze zich op allerlei manieren onderscheiden, zijn ze dikwijls uiterst interessant.


  Bidsprinkhaankreeft, beuker.

Kieskeurig
Onder de vele soorten bevindt zich onze ‘eigen’ heremietkreeft (Pagurus bernhardus), die wij algemeen in de Oosterschelde kunnen tegenkomen. Het bijzondere aan dit dier is dat het een week, onbeschermd, achterlijf heeft. Omdat dit voor rovers een lekker hapje vormt, moet dit kreeftje zijn achterlijf op de één of andere wijze beschermen. De oplossing hiervoor is dat hij dit lichaamsdeel in een lege schelp onderbrengt. In Nederland is dit vaak de wulkschelp (Buccinum undatum). Omdat dit schelpdier een populair voedselproduct vormt en omdat het nogal heeft te lijden gehad van de aanwezigheid van door scheeps- en booteigenaren gebruikte giftige verf, is de wulk, zeker in Nederlandse wateren, vrij zeldzaam geworden. Dit betekent helaas woningnood voor de heremietkreeft. We zien dan ook soms grote exemplaren die met de moed der wanhoop hun achterlijf in een (veel) te kleine schelp hebben gepropt. Om zijn woning niet te verliezen, is de laatste linker achterpoot vervormd tot een soort haak, waarmee hij zijn lichaam stevig aan de schelp kan vasthouden. Bij dreigend gevaar trekt de heremietkreeft zich bliksemsnel in zijn schelp terug, waarbij hij met zijn scharen de woning afsluit. Als hij denkt dat de kust weer veilig is, komt hij aarzelend weer tevoorschijn. Voor wat betreft zijn behuizing is de heremietkreeft nogal kieskeurig. Als hij een schelp tegenkomt die mooier, beter, groter is dan de zijne, wordt de eventueel toekomstige woning eerst van alle kanten bekeken en betast. Als de nieuwe stulp is goedgekeurd, vindt de verhuizing bliksemsnel plaats, omdat dit een moment is dat de kreeft uiterst kwetsbaar is.


Bidsprinkhaankreeft, beuker.

In wat zuidelijker gelegen wateren, bijvoorbeeld de kusten van Bretagne en Zuid-Engeland, leeft de Pagurus bernhardus in symbiose met een behoorlijke netelende anemoon, Calliactis parasitica. Het komt wel voor dat de kreeft drie exemplaren op zijn schelp heeft. Als hij van schelp gaat wisselen, verhuizen de anemonen mee. Dit doen zij natuurlijk niet uit zichzelf. De kreeft beroert hen zodanig met zijn scharen dat ze loslaten. Dan pakt hij de anemonen met zijn scharen vast en plaatst deze op zijn nieuwe woning, waar zij zich vasthechten. De anemonen vormen met hun netelende tentakels een uitstekende bescherming voor de kreeft tegen eventuele rovers. Op hun beurt profiteren zij van de afvalrestjes van de maaltijden van de kreeft. Vaak slepen ze als de kreeft zich verplaatst met hun tentakels over de zeebodem. Alle eetbare waar die zij tegenkomen, blijft in de tentakels hangen en wordt verorberd. Een goed voorbeeld van een uitstekend functionerende symbiose. Ook in tropische wateren komt deze vorm van symbiose voor.

De kleine heremietkreeft Dardanus pedunculatus, die vanaf Zuid-Afrika tot in het verre oosten de riffen bevolkt, leeft ook in symbiose met kleine zeeanemonen. Als deze worden verstoord, produceren ze lange, zeer netelende draden (acontia), een uitstekende bescherming tegen aanvallers.


Galathea

Beukers en spietsers
De bidsprinkhaan heeft een langwerpige lichaamsvorm. Zijn voorpoten zijn omgevormd tot grote, zeer stevige, vangpoten, die in rust zijn samengevouwen. Alle bidsprinkhanen zijn vleeseters en uiterst vraatzuchtig. Ze staan erom bekend dat zij de eigen soort als prooi niet schuwen, dus echte kannibalen. De bidsprinkhaankreeften (Stomatopoda) hebben veel gemeen met de op het land levende bidsprinkhanen. Ook hun lichaam is lang van vorm en ook bij hen zijn de voorpoten samengevouwen. Sommige soorten wonen in spleten tussen het koraal of rotsen. Andere graven in het zand een hol uit. Bidsprinkhaankreeften kunnen worden onderverdeeld in ‘spietsers’ en ‘beukers’. Bij de eerstgenoemden is het spietssegment voorzien van twee tot zeventien stekels. Als de prooi voldoende dichtbij is, wordt het spietssegment razendsnel, binnen wel drie milliseconden, uitgeklapt en wordt het slachtoffer doorboord. Door de stekels kan de kreeft de prooi binnenhalen en verwerken

Bij de beukers is het segment anders gevormd. Het is voorzien van een bolvormige, op een hamer lijkende hiel. Door de enorme snelheid en kracht kunnen zij met deze ‘hamer’ gemakkelijk pantsers van bijvoorbeeld andere schaaldieren doorboren. Bij beukers die in een aquarium worden gehouden, bestaat zelfs het gevaar dat zij met hun hamer een ruit kunnen verbrijzelen, met alle gevolgen van dien…
Het is natuurlijk wel noodzakelijk dat beide soorten de afstand tot hun prooi heel nauwkeurig kunnen vaststellen. Daarom hebben deze kreeften een paar samengestelde ogen met zo’n tienduizend lichtcellen, die op beweegbare steeltjes zijn geplaatst. Alle cellen hebben een eigen lensje, waardoor de kreeft 360 graden kan rondkijken. De cellen zijn zo samengesteld dat het dier de afstand tot het slachtoffer precies kan bepalen.
Mocht een kreeft een oog in bijvoorbeeld een gevecht verliezen, dan kan hij toch nog zijn andere oog voor de jacht gebruiken. De grootte van bidsprinkhaankreeften varieert sterk. Zo meet de in het oosten van de Grote Oceaan voorkomende spietser Nannosquilla decemspinosa slechts drie centimeter, terwijl de spietser Lysiosquillina maculata wel een lengte van 38 centimeter kan halen.


Heremietkreeft met anemonen

Prehistorisch
Beerkreeften (Scyllaridae) lijken door hun verschijning zo uit een prehistorische omgeving te zijn weggewandeld. Het lichaam is kort en breed en het rechthoekig aandoende schild is afgeplat. Verder bestaat het lichaam uit brede, platte platen. De staartwaaier loopt breed uit. Hierdoor kan de beerkreeft door de staart naar voren te slaan in noodgevallen heel snel de aftocht blazen. Zeer kenmerkend voor beerkreeften is dat zij geen scharen hebben. Hun voelsprieten zijn omgevormd tot een soort schoppen, die de dieren als graafgereedschap gebruiken om schaaldieren op te sporen. Ze eten ook dode dieren. Beerkreeften leven in de Middellandse Zee en langs de kusten van de Atlantische Oceaan tot aan de Kaapverdische Eilanden. De grote beerkreeft (Scyllarides latus) wordt 45 centimeter groot, maar er is ook de kleine beerkreeft (Scyllarus arctus), die een lengte van maximaal 16 centimeter bereikt. Andere soorten worden aangetroffen langs de zowel Oost- als West-Atlantische kusten.


Zo ziet de heremietkreeft eruit zonder huis

Springkrabben (Galatheidae) worden in het Engels ‘squat lobsters’ genoemd. Dit heeft betrekking op hun gedrongen uiterlijk (afgeplat lichaam), maar kan ook wijzen op de manier waarop ze bliksemsnel uit een soort ‘hurkpositie’ kunnen wegschieten door met de staart te slaan. In verhouding tot hun lichaam zijn de scharen vrij lang. Evenals de mythologische Galathea zijn het prachtige dieren, waarvan het lichaam felle kleuren vertoont. In Nederlandse wateren komen drie soorten voor, die zich meestal onder of tussen stenen schuil houden. De eerste is de Galathea strigosa, die een lengte van bijna tien centimeter kan bereiken met een schild van 5 centimeter. De poten en scharen zijn bedekt met stekels en het dier heeft op de rug een prachtig blauw streeppatroon op een rode ondergrond. De Galathea squamifera is kleiner met een schildlengte van 3,5 centimeter en heeft een donkere kleur. De Galathea intermedia is de kleinste soort. De lengte van zijn schild is slechts 9 millimeter. Het dier is prachtig rood gekleurd.

Galathea’s komen ook in tropische wateren voor. In vergelijking met de reeds genoemde soorten zijn ze allemaal klein van stuk. Zo komt de slechts twee centimeter grote soort Allogalathea elegans, die in de wateren van het verre oosten voorkomt, uitsluitend op haarsterren voor. Zijn fraaie kleuren zijn gebaseerd op die van zijn gastheer, waardoor het dier uitstekend gecamoufleerd is. En de in Indonesische en Filipijnse wateren schitterend roze gekleurde Lauriea siagani meet slechts 1,4 centimeter.
Zo biedt de natuur onder water een enorme variëteit aan de meest uiteenlopende en boeiende schepsels, waarvan de in deze kreeftcocktail vermelde soorten slechts een zeer kleine weergave zijn. De door ons duikers gebruikte apparatuur biedt de mogelijkheid al deze levensvormen in hun eigen omgeving te bestuderen en er ten volle van te genieten!

Van verzamelobject tot levend dier

Van verzamelobject tot levend dier

Tekst en foto’s: Marion Haarsma (www.onderwaterfilm.nl)

Vroeger werden schelpen op het strand gevonden of opgevist uit ondiep water. Na de ontdekking van de rest van de wereld en de opbloei van de handel, kwamen er tropische schelpen naar Europa. Sommige schelpen waren zeer geliefd en vooral zeldzame schelpen waren, speciaal voor verzamelaars, veel geld waard.
Vooral door de helm en sportduikers is deze markt opengebroken en zijn de rijkdommen van de ondiepe zee in al zijn vorm en variëteit in de openbaarheid gebracht. Schelpdieren zijn een succesvolle soort en nog steeds geliefd bij verzamelaars. Ik ben één van die verzamelaars. Op foto’s wel te verstaan. Als kind was ik al gefascineerd door de zee en schelpen. Het is een nieuwsgierigheid, die alleen maar groter wordt.

 
   doopvontschelp, Sabang

Oman is een van die landen waar verzamelaars dagenlang langs het strand lopen. Dit land heeft, waarschijnlijk door zijn unieke ligging op de rand van meerdere grote zeeën maar liefst 600 verschillende schelpensoorten!

Het rapen van schelpen op het strand is een redelijk ongevaarlijke bezigheid, maar het verzamelen onderwater kan voor problemen zorgen. De beroemde triton of trompetschelp eet een gevaarlijke zeester, die weer het koraal verwoest. En sommige soorten eten weer zee-egels, waar er ook niet teveel van moeten zijn. Zo houdt de natuur zichzelf in evenwicht.

Mossel en oester
Bovenwater is natuurlijk de huisjesslak bekend. Het slakkenhuisje beschermt het diertje tegen vijanden en behoedt het voor uitdroging. Eigenlijk is dat onderwater hetzelfde. Maar er is ook de scheiding tussen tweekleppigen en schelpdieren met een huisje.


   shellschelp, Musandam

Voorbeelden van tweekleppigen zijn heel makkelijk te vinden. Denk maar aan de mossel en de oester. Deze schelpdieren hebben twee openingen, een instroom en een uitstroom en zo filteren ze de voedseldeeltjes uit het water. Bijna alle schelpdieren zijn eetbaar, daarom worden ze uit de zee gevangen of gekweekt.

Wandlamp


 
 steekmossel, Pinna squamosa, Kroatie

De Pinna nobilis of steekmossel in de Middellandse zee is een voorbeeld van een mosselsoort die heel groot kan worden en ook zeer ernstig wordt bejaagd! Heel lang geleden waren ze in de nodige huizen te vinden. Als een wandlamp van een halve Pinna-schelp, met een lampje er achter. Heel erg mooi, maar nu is dat niet meer ‘done’. Er wonen vaak kleine kreeftjes in een pinna, een prachtige symbiose.


   vijlmossel, Lembeh

In de tropen is de vijlmossel te vinden, de gidsen tonen die graag. De schelp zit vaak verborgen tussen de rotsen, dan is alleen de mantel zichtbaar. Die is prachtig rood van kleur en tussen de uitstekende tentakels door, kan het ook nog eens lichtflitsen geven. Dat is moeilijk te fotograferen, het is eigenlijk meer iets voor de film.

Zwemmen
De beroemde Shell schelp is ook een tweekleppige. Dit is een bijzondere soort, in zoverre dat deze schelpen op de rand sensoren hebben, die als oogjes functioneren. De donkerblauwe knopjes zijn eenvoudige ogen, die licht en donker kunnen waarnemen. De schelp kan ook heel goed zijn grootste vijand, de zonnester, waarnemen. Hij kan vluchten door zijn kleppen krachtig te sluiten en zo al zwemmend aan zijn vijanden, de zeesterren, ontsnappen.

In Bretagne komt de Sint Jacobsschelp voor. Het is goed zoeken, want de Fransen eten echt alles. Het kleine broertje van deze schelp in Nederland is de wijde mantel. Die heeft ook van die mooie, blauwe oogjes, maar is een stuk kleiner. Waarom die naam de wijde mantel? Het is een rare naam voor zo´n klein schelpje. Die namen zijn niet altijd te begrijpen.


   jacobsschelp, Pecten maximus, Bretagne

Groot
De grootste tweekleppige is de doopvontschelp. Misschien is het wel het allergrootste schelpdier met een dikke, zware schelp. Het is weer een rare naam. Zouden ze echt gebruikt zijn in kerken als doopvont? Ook deze grote schelpen, met prachtige kleuren op de mantel, worden ernstig bedreigd. Vooral in Aziatische landen zijn ze een delicatesse. Ik heb het geluk gehad in twee verschillende gebieden te mogen duiken, waar ze beschermd (en bewaakt) worden.

Ook in de tropen zijn de fel gekleurde kamoesters te vinden. Maar zodra ze worden benaderd sluiten ze zich helaas. Soms wordt er één kans geboden om een goede opname te maken. Daarna sluit de oester zich gegarandeerd!


   kamoester, Sabang

Nederland
Het is niet de bedoeling om alle tweekleppigen te bespreken, maar ook in de Nederlandse wateren zijn er veel. De mesheft is een algemene soort, maar toch ook weer moeilijk te fotograferen. Zodra een duiker dichterbij komt, sluit de schelp zich en verdwijnt in de grond. Een keer gelukt een opname te maken waarop nog net het schelpdier is te zien met de in en uitstroomopening. Exoten zijn er in Nederland ook, o.a. de Filipijnse tapijtschelp (Ruditapes philippinarum). Gevonden bij de Bergsediepsluis, gewoon in het zand.
Er zijn ook schelpen met de vorm van een tweekleppige, maar met een soort halve schelp. De schaalhoren of puntkokkel (Patella vulgata) is gespecialiseerd in het leven in de getijdezone. Hij klemt zich vast met zijn gespierde voet aan de rotsen en tijdens de nacht en bij voorkeur met laagwater loopt hij al etend over de stenen en eet algen. Hij schijnt tientallen centimeters af te kunnen leggen om dan weer terug te keren naar zijn eigen plek.

 
   Ensis americanus, mesheft, Brug                                          Filipijnse tapijtschelp (Ruditapes philippinarum), Zeeland             Schaalhoorn, Patella vulgata, Anna Jacoba

Sterke voet
Ook in het buitenland zijn er van die ´halve´ schelpen. De abalone of zeeoor (Haliotis tuberculata) is ook een soort halve tweekleppige. Hij heeft eveneens een sterke voet, graast daarmee de rotsen af en ook deze schelp is zeer goed eetbaar. De zeeoor in Amerika kan erg groot worden. In Europa is er een ander klein schelpje, de blauwgestreepte of gladde schaalhoren (Patella pellucida). Hij lijkt niet op de gewone schaalhoren, die is puntig van vorm. Deze is klein en glad, maar erg mooi. Op de foto graast hij op het wier, het spoor is te zien. Een echt buitenbeentje bij de tweekleppigen is de keverslak, al eens gevonden in de getijdezone in de tropen. In Nederland is hij ook te vinden, wel veel kleiner. Vooral bij de Bergsediepsluis zijn er veel. Ze hebben een schaal bestaande uit acht platen en ook deze schelp graast de algen van de rotsen.

 
   Abalone, oorschelp, Sabang                                                                                                                 Gladde schaalhoren of Blauwgestreepte schaalhoren, Patella pellucida, Engeland

De gekste slak in de Hollandse wateren is wel het muiltje (Crepidula fornicata). Het komt oorspronkelijk uit Amerika, maar is in Zeeland algemeen. Goed gecamoufleerd in de ondergrond valt het nauwelijks op. Ze zitten vaak met meerdere exemplaren op elkaar.

 
   muiltje                                                                                                                                               glasmuiltje, Oosterschelde

Zoals hun naam al zegt, heeft dat met de voortplanting te maken. Het onderste dier is het oudst en de bovenste het jongst. Het onderste dier is een vrouwtje. De bovenste zijn mannetjes en de middelste zijn van geslacht aan het veranderen. De meest onbekende slak is het glasmuiltje. Het is klein en goed gecamoufleerd door de huid van het dier, waarvan eerder gezegd zou kunnen worden dat het een stukje spons is. Binnenin zit nog een schelp gedeelte, het eet zakpijpen.

Wulk
De meest bekende slak is de wulk. Wie kent niet het eierkapsel, dat in het voorjaar op het strand kan worden gevonden? Het leuke aan de wulk is dat het een dekseltje (Operculeum) heeft, waarmee hij de schelp kan afsluiten. Veel tropische slakken hebben dit ook. De tropische operculeum zijn mooi van kleur en worden ook vaak weer verzameld.


   wulk Buccinum undatum, Zeeland

De wulk komt overal in Europa voor. Tot aan Spitsbergen toe. Het maakt de dieren niet uit hoe koud het is. Het zijn echte opruimers. Met hun siphon ruiken ze een prooi en dode dieren zijn vaak bedekt met wulken of andere slakken. De heremietkreeften wonen meestal in een oud wulkenhuis. Zo wordt alles weer gerecycled. Er wordt gezegd dat de heremiet de wulk opeet als hij de kans krijgt. Maar de bevestiging van dit verhaal ontbreekt.

Wenteltrap
Het mooiste slakje is de wenteltrap, die ook in Nederland voorkomt. Vroeger zaten ze bijvoorbeeld bij de Zeelandbrug. Het kleine witte, mooi gedraaide schelpje zit overdag verborgen in het zand. ‘s Nachts gaan ze op pad en zouden ze anemoontjes eten. Ook kleine heremietjes vinden dit een fijn huisje om in te wonen.


   wenteltrap, Zeeland

Uniek voor de Nederlandse wateren is de priktolhoorn. Die is wel bekend van Bretagne, maar is ook in Nederland gezien, dichtbij de Oosterscheldekering bijvoorbeeld. Nog een unieke schelp is de asgrauwe tolhoorn.


   priktolhoorn, Bretagne

Cowrie
Een heel speciaal slakje is het koffieboontje, klein maar fijn. Hij komt wel in Nederland voor, maar helaas nog niet kunnen vinden. De opname is van Schotland, St Abbs. Het is net aan de overkant van de plas, vlak bij Newcastle. Het koffieboontje is de enige cowriesoort van het koude water. In de tropen zijn echt veel en nog mooiere slakken te vinden. Veel verschillende soorten van de cowrie ook. De meest bekende is de tijgercowrie. Een zwarte slak met een witte schelp, echt een prachtige kleurencombinatie.

  
   koffieboontje, trivia, St Abbs                                                                        tijgercowri, Sabang                                                                                  cowri, RajaAmpat

De flamingotong in het Caraibisch gebied is wel de meest bekende cowrie. Ze is klein maar prachtig gekleurd, een echte superschelp. Zoals zijn meeste soortgenoten is het een roofdier en eet de huid van de gorgoon. Bij een echte invasie legt het gorgoon het loodje, heel triest om te zien. Maar er zijn genoeg gorgonen.

 
   flamengotong, Curacao                                                                                                                           cowri op koraal, Raja Ampat

Er zijn ook veel kleine cowriesoorten, die zijn vaak prachtig gecamoufleerd. Ze verstoppen zich bijvoorbeeld op een zweepkoraal en zijn dan ook lang en dun. Of ze wonen op het zachte koraal (dendroneftia) en zijn dan ook gecamoufleerd in dezelfde kleuren als het koraal. De cowries maken zelf een stofje dat hun schelp doet glanzen, daarom zijn ze zo mooi.

In het zand
De meeste schelpensoorten zijn ‘s nachts actief. Daarom loont het de moeite om te gaan nachtduiken. Wanneer ze toch overdag worden gevonden verbergen ze zich gauw in het zand. Zoals de olivia (Oliva sayana), gevonden in het zand bij noord Bali. Zodra de flitser afging, dook hij in het zand. In de boeken staat dat ook de prooi, kleine slakjes en garnaaltjes, in het zand worden meegenomen om op te eten.
Voor de mens is overigens maar één soort echt gevaarlijk: de conusschelpen. Die hebben een speer, waarmee ze hun gif in hun prooi kunnen spuiten. Er zijn verhalen van snorkelaars, die zo’n mooie schelp vonden en mee wilden nemen. Aangezien ze alleen een zwembroekje aan hadden, verstopten ze die schelp in hun broek Maar de aderen liggen bij de lies vlak onder de huid. Als de slak nou net zo’n ader raakt zijn de problemen groot. Het is vaak in de boeken te lezen, maar gehoord dat het ook echt gebeurd is? Nog nooit. Het zoveelste ‘Broodje- Aap’ verhaal... Ook deze schelpen zijn ‘s nachts actief en overdag verborgen in het zand. Ze zijn ook vaak erg mooi en daarom waren ze vroeger de meest waardevolle schelpen (zoals de Gloria Maris) voor verzamelaars.

 
   strombus, Sabang                                                                                                                                  Oliva, Bali


   conusschelp, Sabang

Voorzichtig
De familie van de stekelslakken heeft niet allemaal lange stekels. Een echte uitdaging lijkt de paring. Waarschijnlijk doen ze het heel voorzichtig. De murex zit overigens zoals vele schelpen vaak verborgen in het zand. Zoals overdag ook de helmschelp, een grote schelp. Van onder andere deze soort werden vroeger overhemdknoopjes gemaakt


   murexparing, Sabang

Van de tritonshoren is niet bekend of hij zich overdag ook in het zand verbergt. Misschien is hij te groot om zich te verstoppen. Of heeft hij helemaal geen vijanden. Hij is zelf de grootste vijand van de gevaarlijke zeester, de doornenkroon. Er zijn foto’s die de aanval en het volledig opeten van de grote zeester hebben vastgelegd. De tritonschelp heeft waarschijnlijk een gif, dat de doornenkroon van binnenuit verwoest en zelfs de lange stekels zacht maakt (een soort weekmaker). Heb vooral geen medelijden met de doornenkroon, een invasie van deze zeester is verantwoordelijk voor de verwoesting van hele riffen. Een doornenkroon kan in een nacht hele stukken koraal opvreten, laat staan een hele kolonie!

Parasiet
Er is een echte parasitaire slak op een zee-egel in de tropen. De Echineulima asthenosomae is eigenlijk kleurloos en daarom lijkt hij wit. Hij boort een gat door het pantser van de vuurzee-egel en voedt zich met de sappen. Of het slakje echt dodelijk is voor de zee-egel valt te betwijfelen. Er wonen vaak hele slakkenfamilies op de zee-egel, maar de witte slakjes zijn zo klein, dat de zee-egel het waarschijnlijk wel overleeft.


   micromelo, Sabang

Slakken met rudimentaire schelp zijn waarschijnlijk de echte overgang naar de zeeslak. In het Engels wordt er een duidelijk verschil gemaakt tussen zeeslak (seaslug) en naaktslakken (nudibranch). In het Nederlands wordt dat niet zo precies gedaan. Voor de fotografen is het een gouden vondst. De Micromelo undatus van Sabang Beach en een doorzichtige gele, op Negros gevonden. De naam? Niet kunnen vinden in alle boeken die er over geschreven zijn,maar het zijn prachtige slakken!

Familie CERIANTHIDAE

Familie CERIANTHIDAE

Door Jacques van Ommen (www.zeeaquarium.me) (Foto’s uit eigen aquarium)

Het genus Cerianthus (wordt onterecht vaak als een anemoon gezien) omvat vijftig soorten. Sommige soorten kunnen een “stamhoogte” bereiken van ruim 70 cm. De soorten die regelmatig geïmporteerd worden zijn de kleinere soorten die ongeveer een “stamlengte” bereiken van ongeveer een 10 cm. De koker is vaak langer.

 
  Een deel van mijn collectie in een vuil, minder sterk verlicht gedeelte, van het aquarium. Hier doen ze het al jaren prima in ruim 10 cm fijn zand.

Het zijn typische bodembewoners die zich in de bodem ingraven en een koker bouwen waarin ze in geval van gevaar kunnen terugtrekken. Onder het zand kan de koker een flinke lengte bereiken. Ze kunnen zich ook verplaatsen. Wanneer ze bijvoorbeeld in het aquarium niet op de goede plaats staan kruipen ze als het ware naar een voor hun betere plaats. Wanneer ze echter onder voor deze dieren erbarmelijke omstandigheden gehouden worden kunnen ze zelfs hun koker verlaten. Ze laten zich dan door de stroming verplaatsen tot ze zich op een betere plek weer ingraven en een nieuwe koker vormen.

De meeste soorten zijn hermafrodiet, dat wil zeggen dat hetzelfde dier zowel mannelijke als vrouwelijke voortplantingsproducten produceert. De eitjes en zaadcellen ontwikkelen zich niet tegelijkertijd in het dier zodat zelfbevruchting niet plaatsvindt. In het aquarium zal het vermeerderen zelden tot niet voorkomen.

Ze komen in praktisch alle zeeën voor, zowel in tropisch als in koud water. Ze kunnen sterk netelen en zijn schrikachtig. De meeste geïmporteerde Cerianthussen zijn prachtig van kleur en meestal tweekleurig. Ik heb zelf paarse dieren met een oplichtend groen hart, oranje exemplaren met een groen hart en met een zwart hart, een gele met zwart hart en een wit exemplaar met een groen hart. En er zijn nog meer combinaties in de handel.

Ik beperk me tot het beschrijven van de tweekleurige klein blijvende soort, tot ongeveer 10/15 cm hoog met tentakels van ook ongeveer een 10/15 cm (s’nachts worden de tentakels langer) die onder de naam Cerianthus sp. het meest in de winkel te koop is. Niet geschikt voor de beginnende aquariaan en dat is niet omdat ze moeilijk te houden zijn, in tegendeel.
Maar omdat je rekening zult moeten houden met een aantal zaken waar ik later in dit artikel op terug kom.
Determinatie is blijkbaar moeilijk voor de handel en de juiste benaming is moeilijk te vinden.

Deze dieren hebben zoals je waarschijnlijk al begrepen zult hebben een dikke zandbodem nodig bestaande uit een klein korrelige zandlaag om zich in te kunnen graven. Ik hoor je nu denken maar zo’n dikke zandlaag bestaande uit fijn zand is toch slecht voor een aquarium? Zuurstofloze omstandigheden, zwavelvorming enzovoort.

Ik heb in mijn aquaria al ruim dertig jaar een zandlaag van ruim 10 cm bestaande uit fijn koraalzand. Op het forum ben ik om die reden in het verleden afgeschilderd als iemand die geen verstand van zaken had en nog erger. Wees gewaarschuwd, er wordt veel onzin gepubliceerd op diverse forums vooral door liefhebbers die net een aquarium hebben aangeschaft en denken dat ze nu alles (beter) weten. Deze laatste categorie meent dan ook nog (foutief) commentaar te mogen geven of zelfs te publiceren.

Mensen die mijn webpagina bekeken hebben www.zeeaquarium.me hebben daar onder andere kunnen lezen dat ik met een paar biologiestudenten van de Universiteit Wageningen onderzoek heb gedaan naar het functioneren van biofilters en het leven in zandlagen. Naar aanleiding van die opgedane kennis ben ik dikke zandlagen gaan gebruiken van fijn zand om zandanemonen en Cerianthussen te verzorgen en om als bio-filter te gebruiken. Ik heb er alleen maar voordeel bij gehad. Houd er wel rekening mee dat je wel kennis van zaken moet hebben om hier mee te werken.

Zijn deze dieren nu houdbaar in het aquarium en waar moet u rekening mee houden als u deze prachtige dieren wilt houden?
Even een paar fabels uit de weg helpen. Deze dieren moeten enkel in een speciale bak worden gehouden. Dit is het verstandigste maar niet noodzakelijk. Cerianthussen leveren wel een risico op met betrekking tot onder andere nieuwe vissen. In mijn aquaria waarin Cerianthussen leven (in mijn bak van 200 cm thuis staan er 8 zonder problemen) bestaat mijn dierbezetting uit onder andere pitvissen, lipvissen, garnalen, zeesterren, slakken en heremietkreeften en hebben de Cerianthussen (bijna) nooit problemen gegeven. Hoewel, één ding moet wel gemeld worden. Wanneer het licht plotseling zou uitvallen en er een schrikreactie ontstaat kan het voorkomen dat er een vis in de tentakels terecht komt en zich zodanig beschadigt dat hij overlijdt. Ook bij het inzetten van nieuwe vissen ben ik door een schrikreactie en het najagen van de autochtone bewoners wel eens een visje kwijtgeraakt. Maar dat is in dertig jaar misschien een keer of twee, drie gebeurd. Dieren die langere tijd in een aquarium leven kennen de situatie en houden rekening met de omstandigheden. Naast mijn acht Cerianthussen staan er ook nog negen tapijtanemonen zonder problemen in de bak en daar houden de overige dieren ook rekening mee.

Plaats in het aquarium
Ik heb al vermeld dat u deze dieren een dikke zandlaag van minstens 10 cm fijn zand moet kunnen aanbieden wilt u deze dieren onder goede omstandigheden houden.
Ze verplaatsen zich dan niet en kunnen heel oud worden.
Ik heb exemplaren die al ruim dertig jaar in een aquarium staan. Een redelijk vuile omgeving (detritus) is niet schadelijk maar mijns inziens zelfs juist goed voor deze dieren. Ik denk dat het voor de opbouw van de koker zelfs een positief effect heeft. Wees niet eigenwijs en denk niet dat je deze dieren ook tussen een paar stenen kan laten leven of zoals ik zelfs eens bij een aquariaan heb gezien in een 3 cm dunne zandlaag. Op den duur zullen ze hun koker verlaten of wegkwijnen.

Voor wat de verlichting betreft het volgende: Deze dieren staan in de natuur in de bodem afhankelijk van de soort, vanaf 5 meter tot zo’n dertig meter diep voor zover bekend. Mijn ervaring met de geïmporteerde dieren is dat ze zeker niet in het (felle) licht moeten staan. Bij mij staan ze aan de zijkant van het aquarium, een bewust redelijk vuil gedeelte, waar de verlichting is afgeschermd. De dieren die te dicht bij de verlichting stonden kropen naar de donkere zijkant van het aquarium en gaven mijns inziens op deze manier aan dat ze liever niet in fel licht staan.

Temperatuur.
De geïmporteerde tropische exemplaren houd ik op 24 tot 25 graden, de temperatuur van mijn aquarium, met uitschieters in de zomer naar 27 graden. Wanneer de hogere temperatuur niet te lang aanhoudt kan het geen kwaad.

Voedsel.
Deze dieren die (mijns inziens onterecht) bekend staan om het feit dat ze vissen verschalken, moeten volgens mij niet met grotere brokken voer gevoederd worden. Ik voeder ze om de dag met een voederspuit. Ik spuit een theelepeltje Artemia, Cyclops en/of Mysis vlak bij de Cerianthus in de stroming zodat de tentakels niet aangeraakt worden. Raakt u een tentakel aan dan ontstaat er een schrikreactie en trekt het dier zich net als een kokerworm razendsnel terug in de koker. (daarom leven ze ook in diepere zandlagen) Grotere brokken komen vaak later onverteerd weer naar buiten of worden niet opgenomen. Je kunt het eigenlijk wel aan de doorsnede en het aantal van de tentakels zien dat de tentakels gebruikt worden voor het vangen van kleine prooidieren.

Helaas staan veel soorten ‘s nachts open om plankton te vangen en trekken ze zich overdag terug in hun koker bij gebrek aan voedsel om te vangen. U kunt ze omschakelen. Doordat u ze overdag, als ze toevallig even open staan, direct te voeren. Ze wennen daaraan en staan dan na verloop van tijd ook overdag open. Bij mij staan ze dag en nacht open na een leerperiode, hoewel ze ‘s nachts wel langere tentakels hebben. Houd daar rekening mee. Het kan vele centimeters schelen. Wanneer u bezwijkt voor een groter wordend exemplaar dan kunt u in de problemen komen omdat de ruimte rondom het dier wel erg groot moet zijn.

Aanschaf.
• Koop deze dieren in de koker en als u het kale lichaam van het dier kunt zien controleer dan of het uiteinde van het dier een niet beschadigd puntje heeft. Heeft het dier een beschadigd uiteinde dan is het ten dode opgeschreven. Maak een kuiltje in het zand van ongeveer 10 cm diep en plaats daar verticaal de Cerianthus in. Het lichaam mag best een beetje horizontaal liggen, het maakt zelf een geschikte verticale koker aan (indien het geen of een beschadigde koker heeft) die zich zelfs verder over de bodem van het aquarium kan uitlopen. Maak het kuiltje dicht en zorg dat het tentakelgedeelte van het dier net boven het zand uitkomt of als het dier zich in de koker heeft terug getrokken laat dan de kokeropening gelijk aan de zandlaag zijn.

• Deze dieren kunnen geen sterke stroming verdragen maar moeten hun tentakels rustig op en neer kunnen bewegen, zonder dat deze plat komen te liggen, tot bijna stilstaand. Uiteraard niet constant van een kant. Maar dat geldt voor alle vastzittende dieren.

Het zijn mijns inziens prachtige dieren die uitstekend te houden zijn en weinig eisen stellen. Houd rekening met wat u hier gelezen heeft en geniet van hun fragiele schoonheid.

Tenslotte nog een opmerking. In de loop der jaren heb ik de indruk gekregen, maar het is slechts een indruk en ik heb geen echt bewijs, dat bepaalde koralen en anemonen geïrriteerd kunnen worden door de aanwezigheid van (te veel) Cerianthussen in een te klein aquarium. Vrijkomende netelcellen???
Wilt u meer info dan mag u natuurlijk contact met me opnemen.

Inloggen Registreren

Uw account aanmelden

Gebruikersnaam *
Paswoord *
Onthoud mij

Account aanmaken

Velden met een sterretje (*) zijn verplicht.
Naam *
Gebruikersnaam *
Paswoord *
Herhaal paswoord *
E-mail *
Herhaal e-mail *

Foto van de maand

Centropyge Foto Tanne Hoff

Een koppel Rainfordia opercularis in het kweekaquarium van De Jong Marinelife tijdens het bezoek van het ReefSecrets-team in april 2012

Foto: Patrick Scholberg