Portaalsite voor de échte zeeaquariaan

Zoeken op de site

Optimale productie kalkreactor.

In dit artikel wil ik even ingaan op de afstelling van de kalkreactor en wel specifiek hoeveel calcium kan er maximaal uit die reactor komen.
Walter Dorriné heeft tijdens zijn lezing bij Cerianthus al het een en ander uitgelegd over de werking van de kalkreactor .

 
 
foto: Michael de Regt : Montipora digitata
In het kort samengevat zorg je ervoor dat het calciumcarbonaat, wat in de reactor zit, oplost in het water dat erover wordt rondgepompt. Om calciumcarbonaat op te lossen moet het water licht zuur zijn (pH 6,3-6,5). Dit doe je door koolstofdioxide aan het water toe te voegen.
De hoeveelheid calcium die oplost is afhankelijk van de tijd die het water circuleert in reactor.
Walter Dorriné heeft dit gemeten en in een mooie grafiek gezet.


Je ziet dat er eerst snel calcium oplost en na zo’n 5 uur gaat het nog maar erg langzaam. Om dus nog meer dan 600 mg/l calcium op te lossen moet je onevenredig lang rondpompen en weinig water uit de reactor laten lopen.
Via een eenvoudige berekening kan je zien wat de maximale hoeveelheid calcium is die uit een bepaalde kalkreactor kan komen.
Stel, je hebt een reactor van 3 liter inhoud, die vul je voor 2/3 met koraalbreuk. Dan zal er ongeveer 2 liter overblijven om voor het water. Je kunt dit meten door de gevulde reactor (met water en koraalbreuk) weer leeg te laten lopen en de hoeveelheid water te meten.

   
 
Foto's Luc loyen. 
Als je nu het water met verschillende snelheden uit de reactor laat lopen, verander je de verblijftijd van het water in de reactor.
Stel, je laat 2 liter water per uur uit de reactor lopen, dan is de verblijftijd 1 uur.
Als je 1 liter water per uur uit de reactor laat lopen is de verblijftijd 2 uur, enz,enz.
In de grafiek kan je aflezen hoeveel er dan opgelost is in het water dat de kalkreactor verlaat.
Als er in het water dat de kalkreactor ingaat 430 mg/l calcium zit, kan je uitrekenen wat de toename is.
B.v. verblijftijd is 5 uur (2 l / 5 uur =0,4 liter water eruit per uur), kalkreactor water bevat dan 600 mg/l calcium, dan is de toename 600-430=170 mg/l calcium . Deze 170 mg/l zit in 400 ml water per uur. Dan is de toename per uur: 170 mg/l x 0,4 l = 68 mg calcium/uur.
Dit kan je voor verschillende uitloopsnelheden (= verblijftijd) uitrekenen en in een grafiekje uitzetten.

   
 
Je kunt nu zo uit de grafiek aflezen wat de maximale productie van een kalkreactor van 2 liter is. Bij een uitloop van 600 ml/h (verblijftijd=3.3 uur) is de calciumopbrengst maximaal. Het water uit reactor bevat 570 mg/l calcium. Een toename van 140 mg/l in 600 ml. Dit betekent dat je 140x0.6 l= 84 mg calcium per uur aan je aquarium kan toevoegen.
Als je nu een tweede vat (bv. 5 liter) aan de reactor vast maakt, vergroot je het watervolume tot 5+2 liter. Bij een verblijftijd van 3,3 uur, zoals in het eerste voorbeeld, kun je 7 l / 3,3 uur = 2.1liter per uur uit de reactor laten lopen. Dit water bevat dan ook weer 570 mg/l calcium, een winst van 140 mg/l. In die 2,1 liter zit dan 2,1x140=294 mg extra calcium, veel meer dus dan de 81 mg die we voor de verbouwing met het 5 liter vat uit de reactor konden krijgen.
Als je besluit een groter vat bij je kalkreactor te zetten, moet je wel rekening houden met de pomp. Zorg er voor dat je voldoende water kan rondpompen, anders zal er nog te weinig calcium oplossen.
 
Rien van Zwienen

Het Zeeaquarium: Het rif als kalkreactor?

Het rif als kalkreactor?                
         Klimaatverandering is tegenwoordig een populair discussie-onderwerp, wat steeds meer aandacht krijgt in de media. Iedereen heeft er tegenwoordig wel een mening over. De kwestie blijft gevoelig, vooral omdat nog steeds niet duidelijk is in hoeverre de mens hieraan bijdraagt. Verder hebben ijsboringen en andere geobiologische methoden aangetoond dat onze aarde vaker klimaatveranderingen heeft ondergaan1, wat gepaard ging met een verhoogde gemiddelde temperatuur en atmosferische CO2 concentratie. Bekend is dat hoge watertemperaturen in de zomer voor bleking van de koraalriffen kunnen zorgen. Dat een verhoogde CO2 concentratie een net zo grote bedreiging vormt, is minder bekend. 
Het CO2 evenwicht
         De huidige CO2 concentratie is ongeveer 385 ppm (fig.1), hoewel deze waarde continu schommelt. Deze schommeling is te verklaren door het feit dat het merendeel van de aardse vegetatie zich op het noordelijk halfrond bevindt. Hierdoor vindt tijdens de zomer op het noordelijk halfrond meer totale fotosynthese plaats dan wanneer het zomer zou zijn op het zuidelijk halfrond. Tijdens onze winter wordt dus minder CO2 vastgelegd, waardoor de concentratie in het najaar stijgt (fig.1).
 

 

 

                                       Fig.1: Gemiddelde maandelijkse CO2 concentraties in ppm, gemeten op het Mauna Loa observatorium te Hawaii op 3400m hoogte.
                                        De cycli welke te zien zijn worden veroorzaakt door de afwisseling tussen zomer en winter op het noordelijk halfrond 
                                        (www.esrl.noaa.gov, modificatie).
    
 

 
         Ook in de zee schommelt de CO2 waarde, aangezien er continu gasuitwisseling plaatsvindt tussen water en lucht. Wanneer de concentratie in de atmosfeer stijgt, gebeurt dit ook in de zee. Het is zelfs zo dat de oceanen op aarde het broeikaseffect maskeren door deze overvloedige opname. Zeewater is een natuurlijke buffer, in de zin dat het een oplossing is welke zich kan verzetten tegen verzuring. Dit vermogen wordt uitgedrukt in alkaliniteit. Deze alkaliniteit wordt grotendeels gevormd door bicarbonaationen. Wanneer CO2 oplost, onstaat een chemisch evenwicht wat hieronder als volgt is weergegeven:
         CO2 vormt dus alkaliniteit, maar draagt tegelijkertijd bij aan de verzuring van het zeewater, waarbij alkaliniteit weer wordt verbruikt. Dit neutrale effect van CO2 wordt ook wel de wet van behoud van alkaliniteit genoemd2.
        
De verzuring van de oceanen
         Hoewel de CO2-uitstoot de geen nadelige invloed heeft op de alkaliniteit van de oceanen, zorgt deze wel voor verzuring. Deze verzuring is de afgelopen jaren gemeten (fig.2), en hieruit is gebleken dat de gemiddelde pH-waarde van de zeeën daalt3.

     

Fig.2: Relatie tussen de atmosferische [CO2] en de pH van de Atlantische oceaan op diverse breedtegraden op aarde,
op verschillende tijdstippen. Preind.:Preindustriële periode, S: gunstige prognose, I: worst-case scenario (gemodificeerd uit Orr et al, Nature, 2005).

 
 
         De pH in de oceanen is de laatste 300 miljoen jaar niet lager geweest dan 7.63, en bepaalde modellen voorspellen dat als de verbranding van fossiele brandstoffen doorzet dat deze zelfs lager kan worden dan 7.610. Wel moet gezegd worden dat dit een lange-termijn voorspelling is, waarbij van het worst-case scenario is uitgegaan. In ieder geval is de daling van de oceanische pH nu al te meten; in tropische wateren is deze nu 0.1 lager vergeleken met de pre-industriële periode3.
          
De gevolgen
 
         De toename van de oceanische CO2-concentratie zal niet ongestraft verlopen; vele organismen zullen hier nadeel van ondervinden. Hoe komt dit? Mariene organismen hebben zich in de loop van de evolutie aangepast aan de natuurlijke waterwaarden, zoals temperatuur en de concentraties van talloze elementen. Zij hebben zich niet alleen aangepast, zij zijn hiervan zelfs afhankelijk geworden. Veel organismen bouwen hun skelet op doordat zij bepaalde elementen zoals calcium (in de vorm van Ca2+ ionen) en bicarbonaat uit het zeewater onttrekken. Hiertoe behoren coccolithoporen (een vorm van fytoplankton), koralen, foraminiferen (ééncellige diertjes), de echinodermata (stekelhuidigen), schaaldieren en weekdieren. Hun skeletten bestaan voornamelijk uit aragoniet (en in mindere mate calciet), dit is het mineraal CaCO3 (calciumcarbonaat) met een specifieke kristalstructuur.
         Het probleem wat zich in de nabije toekomst zal openbaren, is chemisch van aard. Bij een verlaagde pH neemt de verzadiging van carbonaationen (CO32-) af. Normaal gesproken is zeewater verzadigd met deze ionen. Dit is de reden waarom een koraalskelet, hetzij in het aquarium of in een kalkreactor, niet oplost. Pas bij voldoende verlaging van de pH verschuift bovenstaand CO2 evenwicht, en zijn er minder carbonaationen in oplossing. Dit leidt tot het oplossen van calciumcarbonaat (CaCO3). Dit is de manier waarop een kalkreactor werkt.  Wanneer de pH van het zeewater te ver daalt zal het aragoniet (of calciet) oplossen, waardoor het skelet niet meer opgebouwd kan worden.  Het mag duidelijk zijn dat een negatieve invloed op de groei van deze organismen grote gevolgen kan hebben voor de ecosystemen in de oceanen.
 
 
 
-        fytoplankton
 
         De term fytoplankton (phyton, Gr.: plant, planktos, Gr.: zwerver)4 is een verzamelnaam voor veel organismen. Het bestaat uit o.a. ééncellige algjes zoals dinoflagellaten en diatomeeën, en cyanobacteriën. In deze organismen vindt fotosynthese plaats, wat leidt tot de fixatie van CO2 in de vorm van suikers5. Een significant gedeelte van het fytoplankton wordt niet gegeten, maar zinkt naar de diepzee. De zeeën vormen dan ook één van de grootste “sinks” (opslag) van koolstof op aarde. Ook dit heeft de CO2-uitstoot deels gemaskeerd.
         Een groep organismen behorende tot het fytoplankton, de coccolithoporen (phylum: haplophyta), maken een exoskelet van schijfjes calciet (coccolieten). Een belangrijk lid van deze groep is Emiliana huxleyi (fig.3).

 

Fig.3: Links:electronenmicroscopische foto van Emiliana huxleyi (www.marinebiology. edu). Goed te zien zijn de plaatjes calciet welke het skelet van de alg vormen. Rechts: Onder bepaalde omstandigheden vormt E. huxleyi enorme bloeiwolken, welke te zien zijn met satellieten. Dit wordt mede veroorzaakt vanwege het reflecterende karakter van calciet © NASA.
 

 
 
 
E. huxleyi speelt een belangrijke rol in het mariene ecosysteem. Samen met de rest van het fytoplankton staat het aan de basis van de voedselketen in de zee. Wanneer dit organisme zich niet meer kan handhaven bij een lagere pH, dan zal dit de populatie van diverse soorten zoöplankton en hogere dieren negatief beinvloeden.
         Een positief punt volgens onderzoekers is dat een afname van de netto calcificatie zal zorgen voor een negatieve terugkoppeling van de CO2-uitstoot. Calcificatie zorgt immers voor CO2 productie (het omgekeerde vindt plaats in een kalkreactor, waarbij juist CO2wordt toegevoegd om koraal op te lossen). De vraag is natuurlijk wat de oceanen hieraan hebben; de schade is immers al toegebracht. 
-         het koraalrif
         De koraalriffen zelf worden helaas ook bedreigd door een dalende pH. De grote vraag is; welke waarde is nu kritisch te noemen? Deze blijkt te liggen rond de 7.4 – 7.66. Recentelijk zijn experimenten uitgevoerd met het Mediterrane koraal Oculina patagonica. Hieruit dat blijkt dat rifbouwende steenkoralen bij een gemiddelde pH van 7.4 vrij snel oplossen. Binnen 4 maanden loste 75% van het skelet op. De netto calcificatie was dus negatief, omdat er meer aragoniet oploste dan dat er werd gefixeerd. Na blootstelling aan normaal zeewater met een pH van 8.0 – 8.3 was duidelijk te zien dat O. patagonica zich herstelde (fig.4, C).
 

Fig.4: Oculina patagonica, de witzwarte balken geven 2 mm aan. A: controlekolonie.
B: solitaire poliepen, ontstaan na enkele maanden blootstelling aan zeewater met een gemiddelde pH van 7.4.
C Herstel door calcificatie van de kolonie na blootstelling aan normaal zeewater.
D: Tijdserie waarbij de procentuele verandering in proteïne/poliep en totaalgewicht van de kolonie is weergegeven.
Duidelijk is te zien dat bij een pH van 7.4 75% van het skelet verdwijnt, en dat binnen 4 maanden (gemodificeerd uit Fine et al, Science, 2006).

 
 
 
 
         Intrigerend is dat de oceanen op aarde vaker deze omstandigheden hebben gekend, en dat de riffen hieraan blootgesteld zijn geweest. De huidige inzichten tonen namelijk aan dat koralen reeds voor het Perm, 300 miljoen jaar geleden, zijn ontstaan7 (hermatypische steenkoralen verschenen voor het eerst tijdens het Trias). Dit wordt door geologisch onderzoek bevestigd. Er zijn zogenaamde “reef gaps” gevonden; lagen in de aardbodem waar gefossiliseerd koraal ontbreekt8. Deze feiten hebben geleid tot de hypothese dat koralen in het verleden tijdelijk zijn overgegaan van een fossiliserende, harde vorm, naar een zachte vorm8,9. Deze theorie wordt ondersteund door bovenstaand experiment.
         Hoewel het koraal op de foto nog niet compleet is geregenereerd, geven deze inzichten hoop voor de toekomst. Volgens schattingen zal de CO2 concentratiezich moeten verdriedubbelen (1000 ppm) voordat de situatie in dit experiment werkelijkheid wordt10 (pH-daling van 0.6 eenheden). Als de huidige CO2 uitstoot doorzet, zal dit pas over 150 jaar worden bereikt10 (dit is niet terug te zien in fig.2, aangezien de grafiek slechts tot het jaar 2100 loopt). Het feit blijft echter dat het moeilijk is voorspellingen te doen, omdat nog niet duidelijk is in hoeverre maatregelen met betrekking tot het energievraagstuk zullen worden gerealiseerd. 
De toekomst
 
         In het licht van de huidige klimaatveranderingen op aarde rijst de vraag; hoe ziet onze wereld er over 100 jaar, of zelfs 1000 jaar uit? Zal de menselijke populatie op aarde stabiliseren, en zullen voldoende maatregelen door politiek en burger genomen worden?  Dat het leven op aarde, en dus ook de koraalriffen, vaker radicale veranderingen gezien heeft is duidelijk. De vraag is ook of het tempo waarmee de huidige veranderingen plaatsvinden voldoende ruimte laat voor de natuur om zich aan te passen. De komende eeuwen zullen de oceanen mogelijk meer verzuring ondervinden dan in de afgelopen 300 miljoen jaar9 (met mogelijke uitzonderingen zoals bij meteorietinslagen en vulkaanuitbarstingen1,10), zeker zolang men de fossiele brandstoffen in hoog tempo blijft verbranden.
         Zelfs al zijn veel soorten koraal in staat zich aan te passen zijn de mogelijke gevolgen desaustreus. Het verdwijnen van koraalskeletten zal de riffen doen instorten en oplossen. Hiermee verdwijnen veel ecologische niches; verblijfplaats van talloze ongewervelden en vissen. Ook zullen diverse landen problemen ondervinden; niet alleen verdwijnen natuurlijke barrières zoals bij noord-oost Australië, ook zal het ecotourisme een harde klap toegebracht worden in landen zoals Indonesië en de Filippijnen.
         De politieke maatregelen die zijn genomen, zoals het Kyoto-protocol, en de wetenschappelijke resultaten en rapporten zoals die van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change), zullen hopelijk voldoende zijn om het tij te keren. Het bewustzijn onder de bevolking ten aanzien van klimaatverandering stijgt. De gunstige prognosen geven aan dat als de verbranding van fossiele brandstoffen een halt wordt toegeroepen de CO2 concentratie en het klimaat op aarde kunnen worden gestabiliseerd.  En daarmee heeft het leven in zee weer een toekomst.
Literatuurlijst
 
1.    Crowley TJ, Berner RA, Paleoclimate, CO2 and climate change, Science, 2001, pp 870-872(5518)
2.    Holmes-Farley R, Chemistry and the aquarium, Advanced Aquarist’s Online Magazine, 2002
3.    Orr JC et al, Anthropogenic ocean acidification over the twenty-first century and its impact on calcifying organisms, Nature, 2005, pp 681-686(437)
4.    Thurman, HV, Introductory Oceanography, New Jersey, USA: Prentice Hall College, 1997
5.    Wijgerde T, Nieuwe inzichten in koraalbleking, Het Zeeaquarium, 2007, pp 40-45(5)
6.    Fine M, Tchernov D, Scleractinian coral species survive and recover from decalcification, Science, 2006, pp 1811(315)
7.    Romano SL, Palumbi SR, Molecular evolution of a portion of the mitochondrial 16S ribosomal gene region in scleractinian corals, Journal of Molecular Evolution, 1997, pp 387-411(4)
8.    Stanley GD, Eartch Sci. Rev., 2003, pp   (60)
9.    Stanley GD, Fautin GD, Science, 2001, pp     (271)
10.                        Caldeira K, Wickett ME, Anthropogenic carbon and ocean pH, Nature, 2003, pp 365(425)
11.                        Beerling DJ, Berner RA, Biogeochemical constraints on the Triassic- Jurassic boundary carbon cycle event, Global Biogeochem. Cycles, 2002, pp 101-113(16)
 

Balling methode: Toevoegingen aan het zeeaquarium.

 
 
De toevoegingen zijn gebaseerd op de literatuur volgens Hans Werner Balling en Erwin Renke.
 
1)         Samenstelling van de te gebruiken oplossingen.
           
            Oplossing A:
            500,00 gram Strontiumchloride-hexahydraat           in 1 liter gedestilleerd water.
            Aandeel Strontium = 162 gram
 
            Oplossing B:
            0,71 gram Bariumchloride-dihydraat                        in 1 liter gedestilleerd water.
            Aandeel Barium = 0,40 gram
 
            Oplossing C:
            0,0008 gram Kobaltchloride-hexahydraat                
            Aandeel Kobalt = 0,0002 gram
           
            0,37 gram Mangaansulfaat-hydraat                         
            Aandeel Mangaan = 0,135 gram
 
            0,19 gram Kopersulfaat-pentahydraat                     
            Aandeel Koper = 0,046 gram
 
            0,175 gram Zinksulfaat-hetahydraat             
            Aandeel Zink = 0,02 gram
 
            0,175 gram Nikkelsulfaat-hexahydraat                     
            Aandeel Nikkel = 0,039 gram
 
            0,66 gram Chroom 3 chloride-hexahydraat              in 1liter gedestilleerd water.
            Aandeel Chroom = 0,128 gram
 
            Oplossing D:
            10 gram IJzer 2 sulfaat-heptahydraat                                   in 1 liter gedestilleerd water.
            Aandeel IJzer = 2 gram
 
            Oplossing E:
            5 gram Kaliumjodide                                               
            Aandeel Jodium = 3,8 gram
 
            27 gram Natriumfluoride                                          
            Aandeel Fluor = 11,2 gram
 
            7 gram Natriumtetraboraat-dehydraat                      in 1 liter gedestilleerd water
            Aandeel Boor = 0,8 gram
 
            Oplossing F:
            690 mgr. (NH4)6Mo7O24-6H2O                               in 1 liter gedestilleerd water
            Aandeel Molybdeen = 375 mgr.
 
 
 
 
2)                 Wijze van toevoegen.
 
Bij de toevoeging wordt uit gegaan van het verbruik van het calcium (KH) per liter aquariumwater (3 dagen alle toevoeging van calcium middels kalkreator en/of calciumhydroxide stoppen vervolgens een KH-meting per dag verrichten, op een vast tijdstip in de ochtend of s’avonds.
 In het totaal dus 3 metingen in drie dagen, het gemiddelde verval van de KH is te zien als Calciumverbruik. Bijvoorbeeld start met 11 KH, na 24 uur nog 9 KH, na 48 uur nog 7 KH, na 72 uur nog 7 KH dan is de berekening als volgt 3+2+0 = 5:3 = 1,66 KH verbruik/afgerond 1,5 KH per liter. Dit staat gelijk aan het verbruik van 1,5 x 7,16 mgr. = 10,75 mgr Calcium/liter). 
Een verder verband is er tussen de verhouding Calcium en Strontium als 50:1.
Bijvoorbeeld bij verbuik van 1 KH/liter = 7,16 mgr Calcium/liter zou dit moeten leiden tot het verbruik van 0,1432 mgr. Strontium.
In oplossing A zit 162 gram Strontium/liter (162 mgr. per ml.) dus bij een verbruik van 1 KH per liter per dag = 100 KH per 100 liter per dag dan zou 14,32 mgr. Strontium per dag per 100 liter moeten worden toegevoegd oftewel 0,089 ml oplossing A per 100 liter per dag (0,623 ml A per week bij verbruik van1KH per liter/per 100 liter aquariumwater). Daar alle overige elementen (oplossingen B,C,D,E) ook in dezelfde verhouding aquariumwater per met Calcium zijn opgelost is de toevoeging hetzelfde als het hierboven beschreven voorbeeld, dus 0,623 ml per week/per verbruikte 1 KH/per 100 liter aquarium water.
Schema toevoeging van oplossingen A, B, C, D, E in na afronding, zie tabel.
 
                                               Wekelijkse toevoeging sporenelementen A-B-C-D-E
 
Verbruik                                            netto liter inhoud aquariumwater
KH per dag                                       100     200     500     800     1000
0,5                                                     0,3      0,6      1,5      2,4      3,0
1,0                                                     0,6      1,2      3.0      4,8      6,0
1,5                                                     0,9      1,8      4,5      7,2      9,0
2,0                                                     1,2      2,4      6,0      9,6      12,0
2,5                                                     1,5      3,0      7,5      12,0    15,0
3,0                                                     1,8      3,6      9,0      14,4    18,0
 
Toevoeging oplossing F.
Van de Molybdeenoplossing worden 2 druppels per dag per 150 liter aquariumwater toegevoegd oftewel 14 druppels per week per 150 liter aquarium (21 druppels = 1 ml).
Het is ook mogelijk deze druppels toe te voegen aan de wekelijkse dosering van oplossing E.
 
Als bij meting blijkt dat het gehalte aan Magnesium (1300 mgr. per liter) te laag is dan is ook een toevoeging van dit element te overwegen middels een mix van Magnesiumsulfaat – Heptahydraat en Magnesiumchloride-Hexahydraat.
Doseringsmix:      a)         tekort mgr./liter x netto liter aquarium x 0,0073 = gram                           MgSo4.7H2O
b)        tekort mgr./liter x netto liter aquarium x 0,00124 = gram                 MgCl2.6H2O
 
De wijze van toevoegen van bovenstaande sporenelementen dient bij voorkeur gelijkwaardig over de week te gebeuren oftewel minimaal dagelijkse porties. Bij grotere porties bijvoorbeeld 1x per week de hele weekdosis is de kans op tijdelijke overdosis mogelijk en kan tot vergiftiging van de dieren leiden. Bij dagelijkse dosering is dit niet mogelijk.
Nog beter is kleinere hoeveelheden middels doseerapparatuur gedurende het etmaal.Men neemt per sporenelementoplossing (A-B-C-D-E-F) een halve of hele liter osmosewater en voegt hieraan de weekdosis toe. Deze oplossing voegt men dan gedurende de week toe middels doseerapparatuur of dagelijkse porties. Het is mogelijk om de weekdosis van A en B in de halve of hele liter osmoswater bij elkaar te voegen zo ook E en F zonder nadelige reacties te veroorzaken.
 
Het is af te raden om bovenstaande oplossingen in combinatie met andere sporenelementoplossingen aan het aquarium toe te voegen zoals bijvoorbeeld in combinatie met Combisan , ABC van GroTech etc.
 
Wel is het aan te raden een goed vitaminepreparaat te gebruiken wat via het visvoer wordt toegevoegd en hiermee ook in het water terecht komt (met Multivit van HW heb ik goede ervaringen). Ook het regelmatig waterverversen blijft noodzakelijk om ook de andere sporenelementen toe te voegen en op peil te houden, 5% per week is aan te bevelen.
 
Let op!Bij veel zoutmixen is het aandeel zware metalen zo hoog dat oplossing C volledig achterwege gelaten kan worden (bij sterke groei van kalkalgen is wel het mangaan aan te bevelen). Het Boor uit de oplossing E hoeft ook niet worden toegevoegd als in de gebruikte zoutmix voldoende aanwezig is (zie zoutmix-test S15 rapport).
 
Het extra toevoegen jodium-preparaten zoals bijvoorbeeld Lugolsche oplössing kan positieve uitwerking hebben op de kleur van de koralen en de groei van xenia-achtigen.
Samenstelling van een Lugolische oplossing
In 70 ml gedestilleerd water is opgelost:
7 gr kaliumjodide (KI)
5 gr dijood (I2)
5 gr natriumacetaat
Natriumacetaat zorgt ervoor dat de jodium in het water opgelost blijft. Zuiver jodium lost zeer slecht op in water, maar als er al opgeloste jodium ionen in de oplossing voorkomen lost het verdere jodium makkelijk op door de vorming van polyiodidionen: I2 + I- → I3- + I2 → I5-

Lugol onderscheidt zich van jodiumtinctuur doordat jodiumtinctuur alcohol bevat en Lugol niet.


 
 Let op! Het gebruik van actieve kool kan de toevoeging van sporenelementen negatief beïnvloeden. Ik raad dan ook aan om nooit meer dan 200 gram kool per 1000 liter netto/aquarium gedurende 24 uur in te zetten en vervolgens de toevoeging van de sporenelementoplossingen van die week niet in zeven maar in zes dagen toe te voegen ter compensatie van de opname door de actieve kool.
Bij het tegelijkertijd gebruik maken van een kalkreactor volgens Hebbinghausen waarbij de vulling uit koraal bestaat is het waarschijnlijk dat ook middels deze weg sporenelementen aan het aquarium worden toegevoegd of worden gebonden. Hiermee is in bovenstaande toevoegingstabel geen rekening gehouden daar er nog geen onderzoeksresultaten zijn die dit bevestigen. Wel zijn er ervaringsgegevens van Duitse aquarianen dat de dosering volgens tabel te hoog is in combinatie met deze reactor en een halvering van de dosis mogelijk is met gelijkwaardige resultaten.
   
Daar de watertemperatuur van het aquarium van invloed is op de groei van de lagere dieren kan dit ook het verbruik van calcium en sporenelementen beïnvloeden. Zo kan het zijn dat de hoeveelheid toevoeging in de zomer en winterperiode moet worden bijgesteld, een globale stelregel die eventueel zou kunnen worden toegepast is, 1x de berekende hoeveelheid sporenelementen bij 23 tot 25 graden celcius staat in verhouding met 1,5 tot 2x de hoeveelheid bij 25 tot 28 graden celcius.
Zelfs het vervangen van oude lampen door nieuwe kan de groei van de lagere dieren beïnvloeden en dus ook het verbruik van calcium/KH en sporenelementen.
  
 
3)                 Resultaten
 
Bij het toevoegen van sporenelementen kunnen oa.de volgende reacties worden waargenomen.
 
1)      Ondanks hetzelfde beleid betreffende de toevoeging van kalkwater uit kalkreactor(koolzuur/koraalzand) en Calciumhydroxide kan het gebeuren dat bij de start van het toevoegen van bovengenoemde sporenelementen de KH gaat zakken. Dit kan erop duiden dat door de toevoeging van de sporenelementen de groei van de koralen toeneemt waardoor er ook meer Calcium/KH wordt verbruikt. De toevoeging van Calcium kan dan verhoogd worden en vervolgens ook de toevoer van de sporenelementen (zie schema KH versus sporenelementen). Een balans tussen het houden van 8 à 10 KH en het hiermee in relatie toevoegen van sporenelementen is na te streven.
 
2)      Als met de start van het toevoegen de KH stijgt, kan er sprake zijn van een oververzadiging van sporenelementen (vergiftiging) waardoor de groei van de lagere dieren stagneert en er dus ook minder Calcium wordt gebruikt. Ook hier dient dan de hoeveelheid toevoeging van de sporenelementen te worden aangepast en niet de toevoeging van Calcium.
 
 
3)      Als lagere dieren onbehagen vertonen zoals het niet meer vertonen van poliepen bij lederkoralen, gorgonen en goniopora, of het stoppen van pompbeweging bij xenia-soorten kan dit wijzen op een overdosering van de sporenelementen. Vooral als er voorheen geen of weinig toevoeging heeft plaats gevonden van sporenelementen kan deze reactie plaats vinden. Het is dan ook altijd raadzaam om de eerste maand met de halve dosis van alle oplossingen te starten om dan vervolgens, bij geen negatieve effecten, over te gaan tot het toevoegen van de volledige dosis in relatie met het Calcium/KH-verbruik zoals in het schema staat vermeldt. Mocht het dan zo zijn dat de dieren alsnog onbehagen gaan tonen dan overgaan tot het toevoegen van driekwart dosis van alle oplossingen. Mocht het euvel nog niet zijn verholpen dan alle oplossingen met driekwart handhaven en alleen oplossing A (Strontium) beperken tot halve dosis. En mocht dit niet baten dan terugschakelen naar halve dosis van alle oplossingen.
 
4)      Mocht er onverhoopt een toename waarneembaar zijn van rode en/of paarse flap (cyanobacteriën) dan de toevoeging van oplossing F (Molybdeen), 4 weken halveren. Mocht dit niet baten dan vervolgens oplossing D (IJzer) 4 weken halveren.
De effecten van bovenstaande stappen moeten binnen 4 weken te zien zijn. Mocht dit onverhoopt niet het geval zijn dan de toevoeging van F stoppen en bij geen effect na 4 weken de toevoeging van D tot een kwart reduceren. Bij geen effect dan kan bij de afwezigheid van molybdeen en de lage dosis van een kwart hoeveelheid IJzer dit niet meer de oorzaak zijn. Mits er natuurlijk niet ook nog andere preparaten gelijktijdig met de oplossingen A-B-C-D-E en F worden toegevoegd zoals bijvoorbeeld combisan waarin zich ook veel IJzer bevindt. De oorzaak moet dan eerder in de richting van verontreinigingen zoals fosfaat en nitraat te zoeken zijn.
 
5)      Het waarneembare effect van een verbeterde groei, geopende poliepen en een toenemende kleurintensiteit van de lagere dieren is het uiteindelijke doel waartoe de toevoeging van de sporenelementoplossingen moet leiden.
Dit bij een stabiele PH van 7,8 tot 8,1 in de ochtend en 8,1 tot 8,4 in de avond en een stabiele KH van tussen de 8 en 11, de KH dient wekelijks gemeten te worden waarbij veranderingen naar boven of naar beneden kan leiden tot bijstelling van de toevoeging van sporenelementen zoals onder 1 en 2 beschreven.
 
 
 

Wodka-methode Bestrijding van nitraat en fosfaat in het zeeaquarium

De Wodka-methode

Bestrijding van nitraat- en fosfaatoverschotten in het zeeaquarium.

Algenontwikkeling, bruinkleuring van kortpoliepige steenkoralen, achterblijvende groei, dagelijkse aanslag op de ruiten - veelgehoorde en regelmatig terugkerende problemen. Sommige ervan horen bij de opstart- of doorstartfase, andere horen bij de wat verder gevorderde bakken waarin met name de aquariaan zijn gevoel voor "evenwicht" kwijt is. De problemen kennen meerdere oorzaken en zijn in beginsel eenvoudig aan de bron aan te pakken. Het toepassen van de wodka-methode (of diverse andere trucjes) is slechts een lapmiddel, maar kan, mits het systeem in evenwicht verkeert een toegevoegde waarde leveren aan de kwaliteit van het aquarium.

1. Waar komen nitraat en fosfaat vandaan, waarom hopen ze op en welke problemen brengen ze met zich mee?

In vergelijking met natuurlijke riffen kennen onze aquaria een omgekeerde verhouding tussen producenten, consumenten en watervolume. Voor wat betreft het aantal koralen dat we huisvesten is dit nog niet zo’n groot probleem, het zijn eerder de aantallen vissen en de daaraan gerelateerde voedselbehoefte die voor problemen zorgen.

We voeren onze vissen groenvoer, vlokvoer, granulaatvoer en diepvriesvoer. Velen onder ons doseren voor de koralen diverse soorten vloeibaar voedsel, bijvoorbeeld aminozuren en andere “eiwitachtige” verbindingen. Een deel van deze stoffen wordt rechtstreeks opgenomen door het dierlijk leven. Een ander deel ‘verdwijnt’ ongebruikt in het systeem en wordt vervolgens – samen met de uitwerpselen van vissen, koralen en ongewervelden – grotendeels afgeschuimd. De rest van deze stoffen wordt opgenomen in de bacteriële assimilatie- en dissimilatieprocessen. Bij deze bacteriële omzettingen ontstaan als eindproduct nitraat en fosfaat. Dit proces wordt verderop toegelicht.

Nitraat en fosfaat maken onderdeel uit van respectievelijk de stikstofkringloop en de fosforkringloop. In onze aquaria stagneren deze ‘kringlopen’ bij nitraat (NO3-) en fosfaat (PO42-). Nitraat is en blijft in oplossing en wordt slechts spaarzaam, middels denitrificatie, omgezet in gasvormige stikstof (N2). Fosfaat is deels in oplossing en gaat deels een verbinding aan met calcium in kalkhoudende substraten zoals steen, zand, koraalgrit, maar ook koraalskelet. De bijdrage van bacteriologische defosfatering is verwaarloosbaar.

Hiermee ontstaan twee problemen tegelijkertijd:

(1) Nitraat en fosfaat vormen uitstekende nutriënten voor zoöxanthellen, algen en wieren. Een aquarium met een meetbare nitraatwaarde kent over het algemeen ook groei van algen en wieren. Indien een aantal geschikte algeneters aanwezig zijn is deze algengroei vaak niet zichtbaar of niet storend. Uitzondering hierop vormt het dagelijks ‘aanslaan’ van de ruiten. Daarnaast zorgt de aanwezigheid en beschikbaarheid van nitraat ook voor goede groei van zoöxanthellen met als gevolg dat de basiskleur van veel sps-koralen een min of meer bruinige ondertoon laat zien en gekleurde groeipunten klein of afwezig zijn doordat de zoöxanthellen de groei van het koraal kunnen bijhouden.

(2) Daarnaast zorgt de binding van fosfaat aan kalk ervoor dat de opbouw van het kalkskelet stagneert. De afzetting van calciumcarbonaat op calciumfosfaat functioneert slecht of helemaal niet, waardoor een steenkoraal zijn skelet niet verder kan uitbreiden. 

2. Redfield-ratio: Waarom ontstaat ophoping?

Om te begrijpen waarom nitraat en fosfaat ophopen is een kort inzicht in de Redfield-ratio van belang. In 1934 ontdekte de Amerikaan Alfred C. Redfield dat de verhouding van koolstof (C), stikstof (N) en fosfor (P), in zeewater en zoöplankton in alle oceanen ongeveer gelijk is. Deze verhouding C:N:P bleek telkens weer rond de 106:16:1 te liggen. Dus 106 delen koolstof op 16 delen stikstof op 1 deel fosfor. Afwijkingen in de verhoudingen waren altijd kleiner dan 20%. Deze verhouding C:N:P van 106:16:1 wordt nu nog steeds naar zijn ontdekker de ‘Redfield’-ratio genoemd.

 Latere studies hebben inmiddels uitgewezen dat niet sprake is van één soort plankton, net zo min als dat sprake is van één C:N:P-verhouding[1]. De Redfield-ratio blijkt een ‘gemiddelde’ verhouding te zijn. Voor de strekking van dit artikel kan bovengenoemde ratio als voorbeeld worden gehanteerd.

Voor de opbouw van biomassa van bacteriën, algen, wieren en zoöxanthellen wordt aangenomen dat  de basisbouwstenen koolstof, stikstof en fosfor nodig zijn in de globale verhouding 106:16:1, ofwel, bij gebruik van 1 fosforatoom is behoefte aan 16 stikstofatomen en 106 koolstof atomen.

Waarom stoten bacteriën nitraat en fosfaat uit terwijl zij deze nodig hebben voor groei en vermeerdering? Alvorens deze vraag te beantwoorden wordt kort ingegaan op algengroei.

Algen, maar ook wieren en zoöxanthellen gebruiken fosfor (P) en stikstof (N) dat zij uit het water opnemen (of ontvangen van hun symbiosepartner) in de vorm van nitraat en fosfaat. Koolstof (C) betrekken zij uit opgelost CO2 (kooldioxide). Kooldioxide is over het algemeen onbeperkt beschikbaar. Teruggrijpend op de Redfield-ratio mag nu duidelijk zijn dat algen/wieren/zoöxanthellen (AWZ) in ons zeeaquarium onbeperkte groeimogelijkheden hebben; er is geen gebrek aan bouwstenen en de AWZ floreren.

 In de zoetwateraquaristiek, waar plantengroei meestal zeer gewenst is, is het sturen op de nitraatconcentratie binnen de Redfield-ratio een manier om de ontwikkeling van planten te stimuleren en de ontwikkeling van algen te remmen.

In de zeewateraquaristiek is sturen op Redfield niet zinvol. Ten eerste is de groei van algen en wieren ongewenst. Ten tweede is sturen op Redfield bijna niet uitvoerbaar. Fosfor (in de vorm van fosfaat) dient bij voorkeur onmeetbaar te zijn. Daarbij mag dan volgens Redfield circa 16x zoveel stikstof (in de vorm van nitraat) tegenover staan. Gemeten met een Salifert testsetje kan tot 0,015 mg/l fosfaat worden bepaald, dit zou betekenen dat er omgerekend 0,16 mg/l nitraat aanwezig mag zijn[2]. Dergelijke lage waarden zijn met de thuis-test-sets niet nauwkeurig te bepalen.

 Nu terug naar de vraag waarom bacteriën nitraat en fosfaat uitstoten. Bacteriën kunnen kooldioxide niet gebruiken als koolstofbron, hiervoor zijn zij afhankelijk van de eerder genoemde afvalstoffen, voedseloverschotten en detritus. Net als CO2 zijn deze laatste meestal in overvloed beschikbaar in onze aquaria. Deze voedingsbron kent één mankement: ze bevat te weinig koolstof in verhouding tot stikstof en fosfor. Ofwel, bij de assimilatie wordt het beschikbare koolstof (en in verhouding stikstof en fosfor) opgenomen, terwijl het overschot aan stikstof en fosfor aan zuurstof wordt gebonden en wordt uitgestoten als … nitraat en fosfaat.

3. Standaard maatregelen ter beperking van de ophoping van nitraat en fosfaat

Het ontstaan van nitraat en fosfaat is onvermijdelijk; deze problematiek wordt veroorzaakt door de samenstelling van de voeders die we beschikbaar hebben. Wat we wel kunnen doen is voorkomen dat de nitraat- en fosfaatoverschotten te groot worden.

Gemakshalve kan worden gesteld dat een gemiddeld aquarium verhoudingsgelijk (te) veel vis huisvest. Hierbij hoort een bepaalde inbreng van voedsel die uiteindelijk leidt tot een biologische belasting van het systeem - wat meestal in het voordeel van algen en wieren uitpakt. Met in achtneming van onderstaande aandachts- en onderhoudspunten moet het mogelijk zijn om de meetbare nitraatwaarde terug te brengen tot een waarde die lager ligt dan 5 à 10 mg/liter. Het is verstandig om fosfaat te verwijderen, met een fosfaatverwijderaar, tot een niet meetbare waarde met een gevoelige testset[3].

  • Door het voeren van vissen (en koralen) wordt het aquarium belast met organische stoffen,  welke leiden tot een belasting met anorganische stoffen (nitraat, fosfaat). Des te minder men voert, des te minder afval de afschuimer hoeft te verwijderen, maar ook des te minder nitraat en fosfaat kan ontstaan;

  • Stroming is een belangrijke factor in een zeeaquarium. Het doel is om zoveel mogelijk te voorkomen dat overtollig voer en ontlasting neerslaan en daarmee direct ter beschikking komen van bacteriën. Veel stroming is niet moeilijk te realiseren, een goede stroming is lastiger. Een goede stroming zorgt ervoor dat onopgeloste stoffen blijven ‘zweven’ in het water en hiermee maximaal ter beschikking staan voor opname door de dieren. Ook de beschikbaarheid voor afschuiming wordt hiermee positief beïnvloed;

  • Een goede afschuiming is van belang. Zorg voor een capabele afschuimer en zorg dat deze goed onderhouden wordt. De venturi dient regelmatig met (osmose)water te worden schoongespoeld van zoutaanslag om een goede luchtdoorstroming te behouden. Vettige aanslag in de stijgbuis van de schuimbeker belemmert de schuimvorming en dient dan ook regelmatig (minstens 1 keer per week) te worden gereinigd. Verdere aandachtspunten van goed afschuimeronderhoud zijn een schoon pomphuis, schoepenrad en magneet. Vergeet ook de binnenzijde van de afschuimer niet: de hier optredende aanslag heeft een negatieve invloed op fijnheid van luchtbelletjes;

  • Het gebruik van een fosfaatverwijderaar is ten allen tijde raadzaam en de enige manier om het systeem fosfaatarm te houden. Vele soorten zijn verkrijgbaar, de meeste op ijzerbasis. Het merk maakt niet uit; wel is het belangrijk deze goed toe te passen (geforceerde doorstroming) en deze tijdig te verversen. Wacht niet tot fosfaat meetbaar is, maar houdt een vast schema aan. Liever een niet volledig verzadigde portie weggooien, dan de ontwikkeling van AWZ te stimuleren.

In een visloos of visarm systeem zal het gemakkelijk zijn om de gewenste lage nitraat- en fosfaatwaarden te realiseren en in stand te houden. In zwaarbelaste systemen (veel en/of ‘hongerige’ vissen, koralen met specifieke voedselbehoeften) zal dit lastiger, zo niet ondoenlijk blijken, met name op het punt van nitraat.

4. Hoe werkt de wodka-methode?

Nitraat- en fosfaatoverschotten zijn te wijten aan een tekort aan koolstof. De werking van de wodka-methode is gebaseerd op het ‘herstellen’ van de stoffenbalans in de richting van de Redfield-ratio. Anders gezegd, door het toedienen van koolstof (in de vorm van ethanol) is het voor bacteriën (let op: ook voor cyano-bacteriën) mogelijk om middels assimilatie meer weefsel op te bouwen (groei en deling). Hierbij worden stikstof en fosfor ingebouwd en wordt uiteindelijk minder tot geen nitraat en fosfaat uitgestoten.

 Dit proces speelt zich hoofdzakelijk af op het niveau van aërobe bacteriën. Zij bevolken alle zuurstofrijke oppervlakten, zoals glas, steen, bodemmateriaal, pompen en leidingen, maar komen ook vrij in het water voor en hebben directe toegang tot voedingsstoffen.

Door deze bacteriën van extra koolstof te voorzien in een milieu waarin stikstof en fosfor voldoende beschikbaar zijn, kunnen zij groeien en vermenigvuldigen, waarbij grote hoeveelheden stikstof en fosfor worden ingebouwd. Deze stikstof en fosfor komen nu niet meer vrij als nitraat en fosfaat, ze zijn niet meer beschikbaar voor algen, wieren en zoöxanthellen. Het resultaat is dat de ontwikkeling van algen en wieren wordt geremd en in extreme gevallen kan leiden tot het wegkwijnen ervan.

Op het niveau van zoöxanthellen in het koraalweefsel speelt zich een vergelijkbaar proces af. De zoöxanthellen zijn nu nagenoeg uitsluitend afhankelijk van de stikstof en fosfor die zij toegeschoven krijgen via hun symbiosepartner. Hierdoor kunnen de zoöxanthellen zich minder snel vermenigvuldigen en neemt langzamerhand, bij de groei van het koraal, de concentratie zoöxanthellen af. Met name aan de groeipunten van acropora’s kun je goed zien dat het koraal blijft doorgroeien, terwijl de zoöxanthellen achterblijven, met als resultaat een andere kleur groeipunt.

 Naast stimulering van de aërobe bacteriën worden, zij het in mindere mate, ook de anaërobe bacteriën gestimuleerd in hun groei. Onder anaërobe bacteriën verstaan we bacteriën die leven in zuurstofarme en zuurstofloze milieus. Denk hierbij in eerste instantie aan de laag onder de aërobe bacteriën (die immers alle zuurstof verbruiken), maar ook aan poriën, smalle tunneltjes, zandbodems enzovoorts waar weinig tot geen wateruitwisseling plaatsvindt. Deze bacteriën zijn in staat om nitraat of fosfaat als zuurstofbron te gebruiken om het weinige voedsel dat hun ter beschikking staat te benutten voor hun levensprocessen. Hoewel het effect van anaërobe bacteriën op nitraatverwijdering marginaal is een extra koolstofdonor in de vorm van ethanol ook op dit niveau meer dan welkom.

5: Enkele aandachtspunten

Naar aanleiding van een artikel in ‘Der Mehrwasseraquarianer’[4] en een drie-delige publicatie op www.Korallenrif.de[5] is de wodka-methode enige jaren geleden (weer) in zwang bracht. Er wordt ingegaan op de successen van het toevoegen van koolstof (ethanol): de afname van nitraat en fosfaat. Tevens wordt stilgestaan bij enkele (mogelijk optredende) negatieve bijverschijnselen[6]. Hieronder volgen een aantal aandachtspunten die van belang zijn bij het gebruik van wodka:


1. Feitelijk is het mogelijk, zonder bijzondere dingen te doen, een nitraatwaarde van maximaal 5 à 10 mg NO3/liter te realiseren (voederregime, afschuimer, stroming). De marge van 5 à 10 mg is ruim, geen enkel aquarium is hetzelfde en veel staat of valt met het voederregime, de capaciteit van afschuimer en de stroming. Fosfaat dient bij voorkeur niet of nauwelijks meetbaar te zijn. Meestal is het gebruik van een fosfaatverwijderaar een noodzaak, maar tevens ook een afdoende methode. Alleen in aquaria met een extreem hoge visbezetting of specifiek koralenbestand (voedselinput) zal het lastig zijn nitraat onder 10 mg/liter te houden.

2. Realiseer je het volgende: Ethanol wordt door alle bacteriën opgenomen, waaronder ook cyanobacteriën. Cyanobacteriën vormen een schakel tussen bacteriën en algen. Je kunt ze beschouwen als opportunisten, ze leven zowel van lichtenergie (kooldioxide als koolstofbron) als van afvalstoffen (de andere koolstofbron). In ieder aquarium zijn cyanobacteriën aanwezig. Wanneer zichtbaar sprake is van aanwezigheid van cyanobacteriën (flap) in een aquarium, verdient het de aanbeveling voorzichtig te zijn met de wodkadosering.

3. Overdosering kan leiden tot een bacteriebloei. Bacteriebloei is te herkennen aan een zichtbare groei van een slijmlaag op de ruiten en stenen en het ‘verstopt’ raken van pompen (dichtslibben van rotor/stator). In het ergste geval vertroebelt het water en treedt een zuurstofgebrek op. Dit kan in eerste instantie leiden tot sterfte van vissen en niet symbiotische koralen; uiteindelijk kan het ook fataal zijn voor symbiotische koralen.
4. De afschuimer kan meer gaan afschuimen. Groeiende bacteriën vormen veel biomassa. Binnen deze biomassa ontstaat verstikking, waarbij de bacteriefilm loslaat. Bacterievlokken worden enerzijds door koralen geconsumeerd (lijkt op Zeovit/steentjes schudden), anderzijds worden ze afgeschuimd, waarbij stikstof en fosfaat daadwerkelijk uit de kringloop worden verwijderd uit het aquarium.
5. Methanol is giftig, maak niet de vergissing gedenatureerde alcohol te gebruiken. Bij het goedkopere segment supermarkten is consumenten wodka niet duur. Op een systeem van 500 liter kost je dit een paar cent per dag. Gedenatureerde alcohol (bijmenging van methanol) biedt het risico op een “tankcrash”.
6. Het maakt niet uit op welk moment van de dag wodka wordt toegevoegd. Het kan prettig later in de avond te doseren in verband met een “drankluchtje” dat enige tijd na dosering in de kamer blijft hangen.

6. De dosering

Er van uit gaande dat het gelukt is om op ‘natuurlijke’ wijze een nitraatwaarde van 5 à 10 mg/liter te realiseren, is een dosering van 1 à 2 ml wodka 40% per 100 liter water in de regel afdoende om de nitraatconcentratie te verlagen tot een waarde kleiner dan 1.

Men kan op twee manieren starten met het doseren van wodka: defensief en progressief. Beide methoden resulteren uiteindelijk in dezelfde einddosering. Vanuit ‘veiligheidsoverwegingen’ gaat de voorkeur uit naar de defensieve methode, maar voor zij die meer risico durven nemen, wordt ook de progressieve methode beschreven.

 De defensieve wodka-methode:

Bij de defensieve wodkadosering volstaat het om vanaf het begin een dosering aan te houden van 1 à 2 ml wodka 40%. Controleer de nitraatwaarde minimaal wekelijks om de veranderingen te kunnen volgen.

Bij deze lage dosering ontwikkelen de gewenste bacteriën (aëroob en anaëroob) zich gelijkmatig en evenwichtig. De ontwikkeling van de anaërobe loopt een heel stuk trager en door laag te doseren blijft de bacteriehuishouding in 'evenwicht'. Tegelijkertijd beperk je de kans op ontwikkeling van een latent aanwezige cyanoplaag.
Gebruik de eerste maand (vier weken) om de wodka te laten inwerken op het systeem en observeer goed wat er gebeurt. Maak bijvoorbeeld een foto van een koraal waarvan bekend is, dat er iets met de kleur moet gebeuren. De eerste twee weken is er over het algemeen weinig tot geen verandering waar te nemen in de nitraatwaarde. Binnen vier weken treedt normaliter een duidelijke daling in de nitraatwaarde op en deze moet dan ook meetbaar zijn. Indien dit niet het geval is kan de dosering worden verdubbeld, dus 2 à 4 ml wodka 40%/100 liter doseren. Na globaal acht weken moet het doel (nitraat < 1 mg/liter) bereikt kunnen zijn. Vanaf dit moment kun je gaan fine-tunen.

De progressieve wodka-methode:

Eigen ervaringen met deze methode ontbreken. Wat volgt is een interpretatie van de eerder vermelde publicaties op www.korallenrif.de.

Bij de progressieve wodkadosering wordt de dosering dagelijks verhoogd. Dus op dag 1 wordt 1 ml/100 liter gedoseerd, dag 2 2 ml/100 liter, op dag 10 10 ml/100 liter enzovoorts.

Bij deze oplopende dosering neemt de biomassa van de aërobe bacteriën snel toe, met een hoog risico op bacteriebloei. Derhalve is het bij de progressieve methode van belang om dagelijks de nitraatwaarde te meten. Zodra de nitraatwaarde daalt, dient ook de dosering te worden verlaagd. Een halvering van de dosering klinkt plausibel om daarna dagelijks met 1 ml af te bouwen. Laat de nitraatmeting hierin een hulpmiddel zijn.

Wegens gebrek aan eigen ervaring met progressief doseren kan geen concreet tijdspad worden vermeld. Op deze manier zal naar schatting binnen vier weken hetzelfde resultaat worden behaald als met de defensieve methode na acht weken.


Fine-tunen:
Nadat nitraat kleiner is dan 1 mg/liter (waarbij fosfaat bij voorkeur onmeetbaar is) komt het moment van fine-tunen. Met fine-tunen wordt bedoeld: het vinden van de juiste balans tussen voedselinput, koraalkleuring en wodkadosering. Eén ieder zal hierin zijn eigen observaties moeten leren interpreteren. Eén (heel) eenvoudig trucje om te weten dat het systeem niet volledig nitraatvrij is wil ik niet achterhouden: algaanslag op de ruiten. De snelheid waarin de algen terug aanslaan op de ruit na een poetsbeurt geeft een indicatie van de beschikbaarheid van nitraat in het water. Dagelijks de ruiten moeten poetsen betekent te veel nitraat (zelfs als het niet meetbaar is), 1x per week de ruit moeten poetsen betekent dat je aan de gevaarlijk lage kant zit voor wat betreft de beschikbaarheid van nitraat.

Andere indicatoren die kunnen worden gebruikt voor het vinden van de balans zijn het te bleek worden van bijvoorbeeld montiporaplaten en het vaal kleuren van groeipunten.

Aan heel veel LPS-koralen zie je bijna niets veranderen (de Euphyllia's kleuren er niet beter of slechter van, een blaasjeskoraal kleurt wel lichter)
Bij twijfel kan men de dosering een dag overslaan of verder afbouwen.

   

7: Tot slot

Het gemiddelde gemengd rifaquarium kent een overschot aan nitraat en fosfaat door de hoeveelheden voedsel die wij toedienen en de ongebalanceerde samenstelling van dit voedsel. Bruinkleuring, algen en wieren kunnen hiervan het gevolg zijn. Een ervaren aquariaan weet met behulp van voederregime, stroming en afschuiming lage nitraat- en fosfaatwaarden te realiseren. De wodka-methode is een eenvoudige methode om meetbaar nitraat (en fosfaat) te bestrijden. Hiermee kan de groei van algen, wieren en zoöxanthellen worden beperkt en de kleur van voornamelijk sps-koralen worden versterkt.

 Men dient zich te realiseren dat, bij het nutriënt arme milieu dat op deze manier wordt gecreëerd, koralen voedsel te kort kunnen komen. Het bijvoeren van koralen kan noodzakelijk zijn. Hierbij kan gedacht worden aan aminozuren, cyclopeeze, stofvoer, maar bedenk dat de ontlasting van vissen de koralen ook als natuurlijke voedingsbron dient.

Het blijft een complexe samenhang en het vinden van een juist evenwicht is veelal een gevoelsmatig proces - geen aquarium is hetzelfde.



 

 


[1] Koralle nr. 48 blz 68, Dezember/Januar 2007/2008, Jahrgang 8(6): fytoplankton 108:15,5:1, zoöplankton 103:16,5:1, bentische algen 550:30:1, Great Barrier Reef (plaatselijk) 1120:30:1, zoöxanhtellen in Tridacna gigas 303:52:1, chlorofyl b bevat verhoudingsgewijs meer stikstof dan chlorofyl c enzovoorts.

[2] 0,015 mg PO42-/molmassa 94,97 = 0,000158 mol PO42- = 0,000158 mol P * 16N = 0,002527 mol N = 0,002527 mol NO3- * molmassa 62,004 = 0,157 mg NO3-.

[3] Bijvoorbeeld Salifert, dubbele gevoeligheid < 0,015 mg/liter

[4] Der Mehrwasseraquarianer, nr. 1, 2004

<a name="_ftn5" href="/?

Inloggen Registreren

Uw account aanmelden

Gebruikersnaam *
Paswoord *
Onthoud mij

Account aanmaken

Velden met een sterretje (*) zijn verplicht.
Naam *
Gebruikersnaam *
Paswoord *
Herhaal paswoord *
E-mail *
Herhaal e-mail *

Foto van de maand

Centropyge Foto Tanne Hoff

Een koppel Rainfordia opercularis in het kweekaquarium van De Jong Marinelife tijdens het bezoek van het ReefSecrets-team in april 2012

Foto: Patrick Scholberg