Portaalsite voor de échte zeeaquariaan

Zoeken op de site

Niet alles is altijd zoals het eruit ziet

Niet alles is altijd zoals het eruit ziet

Niet alles is altijd zoals het eruit ziet en niets is zo veranderlijk als een anemoon of een koraal.
Dit artikeltje heb ik geschreven voor de beginnende zeeaquariaan, hoewel?
 
Is het u wel eens overkomen dat een door u gekocht koraal, gorgoon of anemoon er in de winkel heel anders uitzag dan geplaatst in uw aquarium? Ging uw koraal, gorgoon of anemoon er na verloop van tijd anders uitzien?
Er zijn nog steeds veel (beginnende) liefhebbers die ‘er in trappen’ dit meemaken. Ze kopen een prachtig blauw of paars koraal, maar in het eigen aquarium is de kleur helemaal niet zo mooi.
Mij is het ook een paar maal overkomen. In de meeste gevallen ligt dit niet aan de winkelier, maar helaas, vaak wel. Onder een lamp met een bepaald lichtspectrum of door een stromingspomp kan een dier er heel anders uitzien of uit gaan zien. Een dier onder het licht van een 10.000º Kelvin lamp ziet er qua kleur heel anders uit dan hetzelfde dier onder een actinic lamp, om maar eens twee uitersten te noemen. Handelaren weten hierop in te spelen.


  Anemonia sulcata boven water bij eb.

Sommige handelaren gaan echter te ver en verkopen blauwe/paarse dieren die deze kleur van nature lang niet zo sterk hebben. Maar een blauwe lamp doet wonderen, sommige dieren krijgen een intensievere kleur en verkopen daardoor beter. Waar de handelaar niets aan kan doen is dat de door hem geïmporteerde dieren in de natuur nu eenmaal onder andere omstandigheden leefden dan u ze in het aquarium verzorgt en er dus anders uit kunnen (gaan) zien. Licht en stroming zijn belangrijke factoren maar ook het voedsel kan een rol spelen. Zelfs de fysieke gesteldheid of de watertemperatuur kan van invloed zijn op het uiterlijk van het dier. Dus niet alleen de belichting in de winkel kan u op het verkeerde been zetten.


  Anemonia sulcata bij vloed.

Ik wil de mensen die nog niet veel ervaring hebben op het gebied van dit onderwerp waarschuwen om teleurstelling te voorkomen maar ook om de bonafide handelaar/winkelier niet direct als onbetrouwbaar weg te zetten. De winkelier weet immers niet onder welke omstandigheden u uw dieren in het aquarium verzorgt en gaat er voor het gemak maar vanuit dat u toch enige aquariumervaring heeft en dat u zich heeft laten informeren (internet, boeken, enz.) over de optimale leefomstandigheden waaronder het dier gehouden moet worden. En laten we eerlijk zijn, die info behoort u voor aankoop ook te bezitten.
Welke zijn nu de meest voorkomende kleur- en gedaanteveranderingen die u kunt tegenkomen en welke factoren zijn hiervoor bepalend ?
 
Doordat ik al bijna zo’n vijftig jaar zeeaquarium ervaring heb opgebouwd en zo’n dertig jaren aquaria plaats en verzorg bij particulieren en instellingen, heb ik al heel wat veranderingen bij onder andere koralen, gorgonen en anemonen kunnen waarnemen. Vooral anemonen en softkoralen kunnen sterk van kleur en vorm veranderen. Ook in de natuur kan dit verschijnsel voorkomen. Gestekte dieren die ik in andere bakken plaatste bleken soms een andere kleur en/of vorm aan te nemen.
Dit maakt het nog moeilijker, zo niet onmogelijk, om een dier (op het oog) te determineren.
Ik ga u hier een paar voorbeelden geven van gedaanteveranderingen onder verschillende omstandigheden.


 
  Actinia equina kan nog donkerder van kleur zijn

In de jaren ‘70 van de vorige eeuw ging ik regelmatig op vakantie naar de Rivièra in Zuid Frankrijk. Ik verzamelde voor de kust dieren voor mijn zeeaquarium. De bekende knalrode paardenanemoon, (Actinia equina) en Anemonia sulcata, nu A. viridis genaamd, zijn twee soorten anemonen waarvan ik er een aantal jarenlang in mijn aquaria heb verzorgd. Door gebrek aan toenmalige kennis gebruikte ik te weinig (verkeerd) licht en een te zwakke stroming. Ook voerde ik deze anemonen twee tot driemaal in de week een stukje mossel of iets dergelijks. Dat was en is te veel. Ik was me niet bewust, zoals veel liefhebbers, dat een anemoon voor het grootste gedeelte uit vocht bestaat en dus eigenlijk helemaal niet zo groot is als het er uit ziet.
Laat het dier zich maar eens intrekken dan ziet u de ware hoeveelheid massa waaruit het dier bestaat. Soms is het stukje voer dat u het dier wilt geven bijna net zo groot als het ingetrokken dier.

Door mijn onkunde, helaas zijn er nog vele aquarianen die maar wat aanmodderen, werden na verloop van tijd de paardenanemonen groter dan in de natuur het geval was en verloren ze ook hun dieprode kleur. Met de Anemonia viridus gebeurde hetzelfde.
Sommige exemplaren werden ruim tweemaal zo groot als in de natuur.


  De oortjes staan nu onder een combinatie van 15000 Kelvin lampen en een blauwe lamp.

De vorm veranderde doordat de stroming in mijn aquarium, opgewekt door de toen in gebruik zijnde Eheim potfilters en wasmachinepompen, slechts een fractie bedroeg van de natuurlijke stroming waarin deze dieren leven. Deze anemonen veranderden van vorm en kleur en zagen er na verloop van tijd dus anders uit dan toen ik ze uit zee haalde. In zee staan deze dieren vlak onder het wateroppervlak in rotsspleten, in de branding of in sterk stromend water en is de steel van bijvoorbeeld A. viridus nauwelijks aanwezig.

De tentakels zijn lang en dun. In mijn aquarium kregen deze anemonen stelen van 10 tot 15 cm hoog met een doorsnede van zo’n 3 tot 4 cm. De tentakels werden korter en dikker. Eerder genoemde oorzaken: te weinig licht, te veel voedsel en te weinig stroming. Laat u niets wijsmaken door onervaren liefhebbers of boeken die melden dat anemonen dagelijks of om de dag gevoerd moeten worden. En zeker niet met mosselen of stukken vis.

Een ander voorbeeld.

Lang, heel lang geleden, ik was het stadium van Noordzeeaquarium en Middellandse zeeaquarium net gepasseerd en ik was nog jong en onschuldig, zag ik bij een handelaar een paar prachtige paarse oortjes. Die moest ik hebben. Ik had nog nooit dergelijke dieppaarse oortjes gezien. Ze waren niet goedkoop maar ja, je had dan toch wat bijzonders.
Thuis gekomen heb ik de aankoop natuurlijk direct in het aquarium geplaatst. Helaas, de oortjes waren blijkbaar van kleur af en meer bruin dan paars. Maar oren kunnen toch niet van kleur af zijn? Na een paar dagen in de veronderstelling levend dat die paarse kleur nog wel te voorschijn zou komen, wat helaas niet gebeurde, was ik zo teleurgesteld dat ik de handelaar opbelde. Op mijn vraag wat nu de oorzaak zou kunnen zijn van het feit dat de oren bruin waren in mijn aquarium, kreeg ik als antwoord dat mijn verlichting daar verantwoordelijk voor was. Een te hoge Kelvinwaarde volgens de handelaar. Het lag dus natuurlijk niet aan de handelaar, die gebruikte natuurlijk wel het juiste licht, nee het lag echt aan mij. Ik gebruikte 10.000º Kelvin en 15.000º Kelvin lampen, gecombineerd met een blauwe 20.000º Kelvin lamp. Dit gaf volgens mijn bescheiden mening de kleuren van de dieren redelijk natuurlijk weer en wat was daar nu mis mee? Nou, niets natuurlijk, maar als bruine oortjes onder ander licht onnatuurlijk paars van kleur worden, ja dan misschien toch maar andere verlichting aanschaffen?
Later, wijs geworden door ervaring, bleek dat die handelaar gebruik maakte van de toen nog vrij onbekende actinic lampen om de blauwe en paarse kleuren, om het maar netjes te zeggen, te accentueren. In feite gebruikte deze handelaar het actinic licht om de klanten te misleiden. Helaas gebeurt dat nog steeds. Alleen weten ervaren liefhebbers nu dat we bij handelaren/winkeliers moeten kijken onder welk lichtspectrum de dieren in de verkoopbakken staan. Ervaren aquarianen houden hier rekening mee en hebben vaak zelf verlichting boven de bak die de kleuren van de dieren accentueert. Vaak zo absurd dat het meer een kermisverlichting is. Maar dat is een kwestie van smaak en of je een echte liefhebber bent of een hebber die alleen het aquarium voor de show heeft staan.

Nog een voorbeeld.

Een paar jaren later, ik verdiende wat meer (of kreeg wat meer) kon ik mij permitteren wat verder op vakantie te gaan. Ik was nu op vakantie in Eilat, (Israël). Daar zag ik in een verlopen haventje, dat meer als stortgebied van airco’s enz. werd gebruikt dan als haven, een aantal prachtig gele softkoralen staan met een spierwitte steel. Het was een Lemnalia of Litophyton. Determineren zo op het oog is en blijft moeilijk zo niet onmogelijk.
Tussen de gedumpte airco’s, banden enzovoort groeiden deze pioniers blijkbaar prima. Ik ben toen bij een duik in de omgeving meer van  deze softkoralen (Lemnalia of Litophyton) tegengekomen en wat mij toen opviel was het feit dat in de bovenste waterlaag de dieren  een licht gele kleur hadden en dat die kleur in dieper water veranderde in lichtbruin/grijs.
Omdat ik dacht dat de gele kleur op grotere diepte er anders uit zou kunnen zien door de afzwakking van het zonlicht (ik had geen licht bij me) en hoe dieper hoe minder rood licht er overblijft, heb ik een exemplaar uit dieper water eegenomen naar de zonlichtzone om het dier eens goed te kunnen bekijken. Voor zover ik het dier kon determineren, ik deed dat heel onprofessioneel door slechts visueel de dieren te vergelijken, bleek het om dezelfde soort te gaan. Alleen de kleur was minder geel, meer lichtbruin. Het had dus niet te maken met het feit dat ik in dieper water de kleuren anders zag. De dieren waren echt anders van kleur. Ik had in mijn aquarium ook een paar Lemnalia’s/ Litophytons staan die lichtgele poliepen hadden met een witte steel (zie afbeelding). Ik heb toen een exemplaar geschonken aan een mede-aquariaan die slechts vissen verzorgde en geen koralen in de bak had staan. Hij gebruikte aanzienlijk minder licht  boven zijn aquarium. Een paar maanden later zag ik dat het exemplaar van kleur veranderd was en ook naar de bruine kant toeging. Ook hier had dit effect mijns inziens te maken met de verlichting. Ik moet hier wel nog even duidelijk stellen dat er ook Lemnalia en Litophytons zijn die bruin zijn en ook bruin blijven. Later heb ik deze proef nog een paar keer uitgevoerd met hetzelfde resultaat. Bij het terugzetten van de bruin geworden exemplaren naar de bak waarin ze gele poliepen hadden gaf als resultaat dat de oude kleur weer terug kwam.


  Een stek van de Gele Lemnalia in mijn stekkenbak. Groeide spontaan aan dit stukje slang.

Een voorbeeld van vormverandering.

Ik heb in mijn bak een schaduwzone gecreëerd om mijn acht (niet van veel licht houdende) Cerianthussen en diverse tapijtanemonen uit dieper water te kunnen verzorgen. Op de grens van die zone staat een groen softkoraal van ongeveer dertig cm hoog (op de afbeelding onder de rechter pijl). Meer naar links in mijn aquarium in het volle licht (op de afbeelding onder de linker pijl) ziet u hetzelfde koraal in een heel andere vorm. Het zijn twee helften van hetzelfde koraal.
Dit koraal heb ik een half jaar geleden gedeeld.


  Natuuropname.

Een deel staat nu in het volle licht en is in de breedte gegroeid, het andere deel in de schaduwzone is in de hoogte gegroeid en heeft een hoogte van ongeveer dertig cm bereikt. Over determineren gesproken, hoe moeilijk kan het zijn?
Gekochte anemonen kunnen er in uw aquarium anders gaan uitzien dan bij aankoop. De dieren kunnen onder invloed van de aquariumomstandigheden bij de winkelier anders van kleur en vorm zijn maar ook door de leefomstandigheden in de natuur. De tapijtanemoon Stychodactyla gigantea bij voorbeeld, kreeg in mijn aquarium langere tentakels (zie de afbeeldingen) en de mini tapijtanemonen werden in mijn aquarium juist feller van kleur.
De eerste afbeelding is genomen direct na aankoop en de andere afbeelding na een paar maanden. Ik heb dit vaker meegemaakt bij deze dieren. Ze komen binnen met vrij compacte tentakels en in het aquarium worden die armen na verloop van tijd langer. Wat zou de oorzaak zijn? Licht, stroming, voedsel, een combinatie hiervan? Eerst dacht ik dat die korte tentakels een reactie waren op het transport maar het zou natuurlijk ook kunnen dat deze dieren deze vorm van nature hebben.


  Opname in haventje bij Eilat


Hoewel, de S. helianthus, uit het Caribische gebied geïmporteerd, kreeg in mijn aquarium langere tentakels dan de exemplaren die ik voor de kust van Curaçao heb gezien. Daar was de stroming wel sterker dan in mijn aquarium.


  De bruine variëteit in mijn aquarium die ook later geel werd onder ander licht.


  U kunt hier duidelijk het verschil zien. De groene stek (helemaal links) in de lichtzone groeit langzamer en veel compacter en meer in de breedte. Ook de kleur is, waarschijnlijk door de compacte groei, intenser. De groene stek van hetzelfde moederdier die in de schaduwzone staat (helemaal rechts) groeit sneller en meer de hoogte in en is nu ongeveer 30 cm hoog. De stekken waren ongeveer even groot toen ik dit dier deelde. Ze lijken niet meer op elkaar.


  Hetzelfde groene softkoraal nu onder een andere verlichting. Het is lichtbruin van kleur geworden. Niet alleen van kleur veranderd maar ook de verlichting laat minder groen zien. Het is nu eigenlijk een lichtgroen exemplaar geworden met   een lichte neiging naar bruin. Dus hier wordt de kleur hier niet juist weergegeven door de verlichting boven deze bak. Ook dat kan dus ook een oorzaak zijn van kleurverschil.

Om de een of andere reden worden anemonen in de winkels niet altijd onder die lampen gezet die de kleur accentueren, dit in tegenstelling tot de steenkoralen die juist vaak onder speciale lampen/verlichting te koop worden aangeboden. Houd daar rekening mee. Vooral de minitapijtanemonen kunnen in uw aquarium fantastisch mooie kleuren ontwikkelen (zie een eerder artikel van mij over deze dieren, www.zeeaquarium.me)
De luciferanemoon (Condylactis gigantea) uit het Caribische gebied reageert bij mij sterk op stroming in het water.
Lederkoralen zoals de zg. paddestoelkoralen en vingerkoralen veranderen bij mij regelmatig van kleur en vorm als ik ze verplaats naar andere leefomstandigheden.


  Reuzentapijtanemoon Stychodactyla gigantea, gefotografeerd direct na aankoop


  Dezelfde anemoon gefotografeerd na enkele maanden


  In een (te) sterke stroming. De tentakels zijn langer en...


  Weinig stroming. De tentakels zijn dikker.

Een voorbeeld.
Het bruine leder-/vingerkoraal onder op de afbeelding heeft een bruingroene kleur in minder licht en wordt gifgroen in het felle licht. Dit exemplaar staat hier verkeerd. Ik heb ook de prachtige felgele variant zoals u op de afbeelding kunt zien. Deze verloor zijn kleur, ik had het dier in de onderste zone van mijn aquarium geplaatst. Na een hogere plaatsing kwam de gele kleur weer terug. Helaas was de kleur, op het moment van fotograferen, niet zo fel geel als bij aanschaf. Maar het scheelt op dit moment van schrijven niet veel meer.
Ook Euphelia verandert sterk van kleur onder meer of minder licht en/of ander spectrum.
Ik was op bezoek bij mijn vriend Hans Nooijen en die gaf mij een stek van zijn prachtige donkergroene Euphelia. Ik had zelf ook een Euphelia in mijn aquarium staan maar die was veel lichter van kleur, bijna doorzichtig en had lichtgeelgroene uiteinden. Ik dacht een andere kleurvariëteit van Hans te hebben gekregen. Later bleek dat de kleur bepaald werd door de verlichting. In mijn aquarium stond het dier in het volle licht boven in het aquarium. Bij Hans stond het dier onder ander licht.


  Geel leder en groen vingerleder

Ook vissen kunnen er anders uitzien onder andere omstandigheden. De verschillen zijn klein en slechts door ervaren liefhebbers te zien. Ik heb bv doktersvissen, keiservissen en vlindervissen in kleine bakken van 2 meter en in grote bakken van 3 en 5 meter verzorgd en dan is toch te zien dat in de grotere bakken de vissen er mooier uitzien en zich ook vaak anders gedragen. Deze vissen horen natuurlijk ook niet in een kleinere bak thuis. Het getuigt mijns inziens dan ook niet bepaald van kennis en ervaring, en zeker niet als navolgend voorbeeld, als iemand er trots op is dat hij of zij deze vissen in een kleinere bak in leven kan houden. Een goudvis in een kom is toch ook niet een goed voorbeeld van aquarium houden?


  In de schaduwzone  

Ik heb het ook nog even over voedsel gehad. Niet alleen stroming en de lichthoeveelheid, of het lichtspectrum, kan kleur- en/of vormverandering tot stand brengen. Ik ben van mening dat het soort voedsel en vooral de hoeveelheid voedsel ook een factor van betekenis kan zijn. (Zie mijn alinea waarin de A. viridus ter sprake komt) In mijn 2 meter kweekbak, waar ik naast andere dieren ook o.a. een dertig tot veertig rode symbioseanemonen (Entacmaea quadricolor) verzorg, wordt er driemaal in de week (indirect) gevoerd. Niet omdat dit voor de anemonen nodig is maar omdat er vrij grote vissen in het aquarium zwemmen.


  Boven in mijn aquarium

Er komt relatief veel voedsel in een keer in het aquarium terecht om deze vissen te voeren. Het voedsel verdwijnt voor een deel in de anemonen en daar moeten ze het mee doen. Boven deze bak staat veel minder licht en is de stroming ook veel minder sterk dan in mijn huiskameraquarium. De rode symbioseanemonen in de kweekbak hebben langere tentakels dan hun broertje of zusje in mijn huiskameraquarium met meer en andere belichting waarin de rode symbioseanemonen 1 x per maand gevoerd worden en die verder ook mee-eten tijdens het voeren van mijn vissen. Ik heb hier eigenlijk geen verklaring voor of het zou te maken kunnen hebben met het verschil van de hoeveelheid opgenomen voedsel, de stroming en verlichting.


  De bovenste rode tepelanemoon staat goed in het licht en stroming. De onderste rode tepelanemoon heb ik uit mijn kweekbak gehaald en hier in mijn aquarium geplaatst. Deze stek stond uit de stroming en kwijnde weg door waarschijnlijk    te weinig licht en voedsel. De schijf werd steeds donkerder en de tentakels kleiner tot ongeveer een cm of twee. Ook dit zijn stekken van elkaar. Let op de tepelvorming.

Deze bekende rode symbioseanemonen staan bekend om hun afwijkende vorm en kleur onder verschillende omstandigheden.
Te weinig licht resulteert in een lichte tot witte schijf met lichtere tentakels. Verkeerde leefomstandigheden zorgen juist weer voor een donkergrijze schijf met korte vaak ook lichtere tentakels. Zie afbeelding. Hier moet wel bij gezegd worden dat er meerdere soorten rode symbiose anemonen worden geïmporteerd die nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. Ik heb zelf twee soorten verzorgd, een soort die echte tepelvorming liet zien en een andere die lange slanke tentakels had die bij mij nooit veranderden in tepelvormige armen. Ik heb nu alleen nog de tepelvorm die trouwens niet constant die tepelvorming laat zien, zeker niet in sterke stroming.

 
  Een van origine lichtbruin softkoraal (Lobophytum soort) staat al een jaar in te fel licht en is nu spierwit van kleur(verbrand?). Maar het blijft leven en groeit langzaam. De poliepjes zijn ook kleiner geworden. Ik laat het daar staan om de   ontwikkeling nog wat langer te kunnen volgen. Mijn aquarium is ook een experimenteel aquarium en geen showbak. Het is een stek van het bruine koraal uit mijn stekkenbak op de rechter afbeelding.

De verlichting van mijn huiskameraquarium bestaat uit (ouderwetse) 80 watt TL5 lampen. Acht stuks waarvan er niet meer dan zes tegelijkertijd branden. De kleuren zijn als volgt: 1x 10.000 K., 5x. 15.000 K., 1x actinic en 1x blauw 20.000 K. Voor o.a. het hierboven genoemde wit geworden softkoraal (en nog vele andere dieren) toch nog te veel licht of een verkeerd spectrum. Dit spierwit geworden koraal staat 15 cm onder het wateroppervlak en onder de 10.000 K. en 15.000 K. lampen. Mijn tapijtanemonen, waarboven ook een blauwe lamp hangt, vinden deze verlichting ook niet prettig en kruipen naar de schaduwkanten van het aquarium.  In de literatuur kom je onder andere het advies tegen dat een bepaald dier onder veel licht of sterke verlichting gehouden moet worden. Dit is een advies waar ik niets mee kan. Niet alleen de hoeveelheid licht is belangrijk maar vooral ook het lichtspectrum. Veel rood licht is heel wat anders dan veel blauw licht. En wat is veel? Houd er ook rekening mee dat het zogenaamde kijklicht is wat wij zien, niet het ideale licht voor onze koralen is. We moeten een goede combinatie gebruiken.


  Dit bleke dier is prachtig groen geworden. De natuurlijke kleur.

In het ieder geval is mijn verlichting te fel of heeft niet het juiste spectrum voor die dieren in mijn aquarium die volgens de literatuur veel licht nodig hebben. Boekenwijsheid is niet altijd gelijk aan ervaring. Ik heb daarom schaduwzones ingericht. Er zou eens een lezing gehouden moeten worden over dit onderwerp.



  Dit koraal werd nog geler van kleur toen ik het wat hoger in mijn aquarium plaatste.


  Het groene koraal rechtsboven het moederdier van die kleinere groene koraal rechtsonder. Het verschil in vorm is erg groot. Hetgroene vingerleder kan diepgroen worden onder een andere verlichting.


  Een stek van dit middelste koraal werd in mijn kweekbak geel van kleur.

Ik kan nog wel even doorgaan met het aanhalen van voorbeelden met betrekking tot gedaanteverandering van onze aquariumdieren. Er zijn zoveel voorbeelden te noemen maar ik denk dat ik genoeg voorbeelden heb aangehaald om aan te kunnen geven dat andere omstandigheden kunnen zorgen voor een anders uitziend dier. En wat de één veel licht noemt is voor de ander misschien weinig licht. En dat geldt ook voor stroming. Veel licht is een betrekkelijk begrip evenals veel stroming. Optimale aquariumomstandigheden hebben te maken met welke dieren er in het aquarium worden gehouden en welke levensomstandigheden voor dat dier belangrijk zijn. Kunt u die omstandigheden niet bieden dan kan het dier er anders gaan uitzien. Het kan ook andersom zijn. Een pas geïmporteerd dier of een dier dat bij de handelaar verkeerd is behandeld kan er anders, lees minder florissant, uitzien en in uw aquarium juist veel mooier worden. Een voorbeeld is de bleke anemoon die zijn zoöxanthellen verloren is. Eet het dier nog dan kan het worden aangeschaft en zullen die zoöxanthellen in het aquarium onder de juiste verlichting terugkomen en het dier zijn juiste kleur weer teruggeven.
Nog een punt dat te maken heeft met een eventuele verkeerde aankoop, is het feit dat niet iedere winkelier de juiste benaming kent van het dier en dus ook niet zijn of haar leefomstandigheden.
Ik heb meermaals een dier besteld dat toen ik het ophaalde bij de winkelier een heel ander dier bleek te zijn. Ook de importeur maakt die fout wel eens of gebruikt de achtervoeging sp. op de stocklist om aan te geven dat hij of zij ook niet de juiste benaming kent.


  Dit goudgele gorgoon in het midden van de afbeelding kan bruin of goudgeel van kleur zijn.

Zo is mijn ervaring met de S. haddoni en de S. gigantea dat deze dieren bij de handel nogal eens met elkaar verwisseld worden.
Tenslotte nog een waarschuwing. Er worden regelmatig fel gele anemonen aangeboden. Deze anemonen worden na verloop van tijd grijswit. Er gaan geruchten dat de handel deze anemonen kunstmatig gekleurd heeft zoals dat bij bepaalde vissen ook gebeurt.


  Hier is het goudgele gorgoon bruin van kleur.


Beste aquariaan, neem deze kennis ter harte en doe er uw voordeel mee. Dat voorkomt teleurstelling bij aanschaf van een dier en een (soms) verkeerde indruk van de winkelier. Houd er rekening mee dat wanneer u dieren uit verschillende biotopen bij elkaar in één aquarium wilt houden er dieren zullen zijn die kunnen “veranderen” omdat u ze niet de juiste levensomstandigheden geeft. Licht, stroming en voedsel kunnen ervoor zorgen dat het dier er anders uit (gaat) zien.


  Hetzelfde gorgoon op een andere plek. Door minder licht nu ook een andere vorm.

Wanneer u rekening houdt met de hiervoor genoemde factoren, geeft dat minder teleurstelling en u heeft weer wat geleerd. Bekijk ook eens de volgende webpagina. www.zeeaquarium.me Een beetje knullig in elkaar gezet maar bevat veel informatie door praktijkervaring.
En… , wees geen hebber, maar een liefhebber, met respect voor al wat leeft.

Familie CERIANTHIDAE

Familie CERIANTHIDAE

Door Jacques van Ommen (www.zeeaquarium.me) (Foto’s uit eigen aquarium)

Het genus Cerianthus (wordt onterecht vaak als een anemoon gezien) omvat vijftig soorten. Sommige soorten kunnen een “stamhoogte” bereiken van ruim 70 cm. De soorten die regelmatig geïmporteerd worden zijn de kleinere soorten die ongeveer een “stamlengte” bereiken van ongeveer een 10 cm. De koker is vaak langer.

 
  Een deel van mijn collectie in een vuil, minder sterk verlicht gedeelte, van het aquarium. Hier doen ze het al jaren prima in ruim 10 cm fijn zand.

Het zijn typische bodembewoners die zich in de bodem ingraven en een koker bouwen waarin ze in geval van gevaar kunnen terugtrekken. Onder het zand kan de koker een flinke lengte bereiken. Ze kunnen zich ook verplaatsen. Wanneer ze bijvoorbeeld in het aquarium niet op de goede plaats staan kruipen ze als het ware naar een voor hun betere plaats. Wanneer ze echter onder voor deze dieren erbarmelijke omstandigheden gehouden worden kunnen ze zelfs hun koker verlaten. Ze laten zich dan door de stroming verplaatsen tot ze zich op een betere plek weer ingraven en een nieuwe koker vormen.

De meeste soorten zijn hermafrodiet, dat wil zeggen dat hetzelfde dier zowel mannelijke als vrouwelijke voortplantingsproducten produceert. De eitjes en zaadcellen ontwikkelen zich niet tegelijkertijd in het dier zodat zelfbevruchting niet plaatsvindt. In het aquarium zal het vermeerderen zelden tot niet voorkomen.

Ze komen in praktisch alle zeeën voor, zowel in tropisch als in koud water. Ze kunnen sterk netelen en zijn schrikachtig. De meeste geïmporteerde Cerianthussen zijn prachtig van kleur en meestal tweekleurig. Ik heb zelf paarse dieren met een oplichtend groen hart, oranje exemplaren met een groen hart en met een zwart hart, een gele met zwart hart en een wit exemplaar met een groen hart. En er zijn nog meer combinaties in de handel.

Ik beperk me tot het beschrijven van de tweekleurige klein blijvende soort, tot ongeveer 10/15 cm hoog met tentakels van ook ongeveer een 10/15 cm (s’nachts worden de tentakels langer) die onder de naam Cerianthus sp. het meest in de winkel te koop is. Niet geschikt voor de beginnende aquariaan en dat is niet omdat ze moeilijk te houden zijn, in tegendeel.
Maar omdat je rekening zult moeten houden met een aantal zaken waar ik later in dit artikel op terug kom.
Determinatie is blijkbaar moeilijk voor de handel en de juiste benaming is moeilijk te vinden.

Deze dieren hebben zoals je waarschijnlijk al begrepen zult hebben een dikke zandbodem nodig bestaande uit een klein korrelige zandlaag om zich in te kunnen graven. Ik hoor je nu denken maar zo’n dikke zandlaag bestaande uit fijn zand is toch slecht voor een aquarium? Zuurstofloze omstandigheden, zwavelvorming enzovoort.

Ik heb in mijn aquaria al ruim dertig jaar een zandlaag van ruim 10 cm bestaande uit fijn koraalzand. Op het forum ben ik om die reden in het verleden afgeschilderd als iemand die geen verstand van zaken had en nog erger. Wees gewaarschuwd, er wordt veel onzin gepubliceerd op diverse forums vooral door liefhebbers die net een aquarium hebben aangeschaft en denken dat ze nu alles (beter) weten. Deze laatste categorie meent dan ook nog (foutief) commentaar te mogen geven of zelfs te publiceren.

Mensen die mijn webpagina bekeken hebben www.zeeaquarium.me hebben daar onder andere kunnen lezen dat ik met een paar biologiestudenten van de Universiteit Wageningen onderzoek heb gedaan naar het functioneren van biofilters en het leven in zandlagen. Naar aanleiding van die opgedane kennis ben ik dikke zandlagen gaan gebruiken van fijn zand om zandanemonen en Cerianthussen te verzorgen en om als bio-filter te gebruiken. Ik heb er alleen maar voordeel bij gehad. Houd er wel rekening mee dat je wel kennis van zaken moet hebben om hier mee te werken.

Zijn deze dieren nu houdbaar in het aquarium en waar moet u rekening mee houden als u deze prachtige dieren wilt houden?
Even een paar fabels uit de weg helpen. Deze dieren moeten enkel in een speciale bak worden gehouden. Dit is het verstandigste maar niet noodzakelijk. Cerianthussen leveren wel een risico op met betrekking tot onder andere nieuwe vissen. In mijn aquaria waarin Cerianthussen leven (in mijn bak van 200 cm thuis staan er 8 zonder problemen) bestaat mijn dierbezetting uit onder andere pitvissen, lipvissen, garnalen, zeesterren, slakken en heremietkreeften en hebben de Cerianthussen (bijna) nooit problemen gegeven. Hoewel, één ding moet wel gemeld worden. Wanneer het licht plotseling zou uitvallen en er een schrikreactie ontstaat kan het voorkomen dat er een vis in de tentakels terecht komt en zich zodanig beschadigt dat hij overlijdt. Ook bij het inzetten van nieuwe vissen ben ik door een schrikreactie en het najagen van de autochtone bewoners wel eens een visje kwijtgeraakt. Maar dat is in dertig jaar misschien een keer of twee, drie gebeurd. Dieren die langere tijd in een aquarium leven kennen de situatie en houden rekening met de omstandigheden. Naast mijn acht Cerianthussen staan er ook nog negen tapijtanemonen zonder problemen in de bak en daar houden de overige dieren ook rekening mee.

Plaats in het aquarium
Ik heb al vermeld dat u deze dieren een dikke zandlaag van minstens 10 cm fijn zand moet kunnen aanbieden wilt u deze dieren onder goede omstandigheden houden.
Ze verplaatsen zich dan niet en kunnen heel oud worden.
Ik heb exemplaren die al ruim dertig jaar in een aquarium staan. Een redelijk vuile omgeving (detritus) is niet schadelijk maar mijns inziens zelfs juist goed voor deze dieren. Ik denk dat het voor de opbouw van de koker zelfs een positief effect heeft. Wees niet eigenwijs en denk niet dat je deze dieren ook tussen een paar stenen kan laten leven of zoals ik zelfs eens bij een aquariaan heb gezien in een 3 cm dunne zandlaag. Op den duur zullen ze hun koker verlaten of wegkwijnen.

Voor wat de verlichting betreft het volgende: Deze dieren staan in de natuur in de bodem afhankelijk van de soort, vanaf 5 meter tot zo’n dertig meter diep voor zover bekend. Mijn ervaring met de geïmporteerde dieren is dat ze zeker niet in het (felle) licht moeten staan. Bij mij staan ze aan de zijkant van het aquarium, een bewust redelijk vuil gedeelte, waar de verlichting is afgeschermd. De dieren die te dicht bij de verlichting stonden kropen naar de donkere zijkant van het aquarium en gaven mijns inziens op deze manier aan dat ze liever niet in fel licht staan.

Temperatuur.
De geïmporteerde tropische exemplaren houd ik op 24 tot 25 graden, de temperatuur van mijn aquarium, met uitschieters in de zomer naar 27 graden. Wanneer de hogere temperatuur niet te lang aanhoudt kan het geen kwaad.

Voedsel.
Deze dieren die (mijns inziens onterecht) bekend staan om het feit dat ze vissen verschalken, moeten volgens mij niet met grotere brokken voer gevoederd worden. Ik voeder ze om de dag met een voederspuit. Ik spuit een theelepeltje Artemia, Cyclops en/of Mysis vlak bij de Cerianthus in de stroming zodat de tentakels niet aangeraakt worden. Raakt u een tentakel aan dan ontstaat er een schrikreactie en trekt het dier zich net als een kokerworm razendsnel terug in de koker. (daarom leven ze ook in diepere zandlagen) Grotere brokken komen vaak later onverteerd weer naar buiten of worden niet opgenomen. Je kunt het eigenlijk wel aan de doorsnede en het aantal van de tentakels zien dat de tentakels gebruikt worden voor het vangen van kleine prooidieren.

Helaas staan veel soorten ‘s nachts open om plankton te vangen en trekken ze zich overdag terug in hun koker bij gebrek aan voedsel om te vangen. U kunt ze omschakelen. Doordat u ze overdag, als ze toevallig even open staan, direct te voeren. Ze wennen daaraan en staan dan na verloop van tijd ook overdag open. Bij mij staan ze dag en nacht open na een leerperiode, hoewel ze ‘s nachts wel langere tentakels hebben. Houd daar rekening mee. Het kan vele centimeters schelen. Wanneer u bezwijkt voor een groter wordend exemplaar dan kunt u in de problemen komen omdat de ruimte rondom het dier wel erg groot moet zijn.

Aanschaf.
• Koop deze dieren in de koker en als u het kale lichaam van het dier kunt zien controleer dan of het uiteinde van het dier een niet beschadigd puntje heeft. Heeft het dier een beschadigd uiteinde dan is het ten dode opgeschreven. Maak een kuiltje in het zand van ongeveer 10 cm diep en plaats daar verticaal de Cerianthus in. Het lichaam mag best een beetje horizontaal liggen, het maakt zelf een geschikte verticale koker aan (indien het geen of een beschadigde koker heeft) die zich zelfs verder over de bodem van het aquarium kan uitlopen. Maak het kuiltje dicht en zorg dat het tentakelgedeelte van het dier net boven het zand uitkomt of als het dier zich in de koker heeft terug getrokken laat dan de kokeropening gelijk aan de zandlaag zijn.

• Deze dieren kunnen geen sterke stroming verdragen maar moeten hun tentakels rustig op en neer kunnen bewegen, zonder dat deze plat komen te liggen, tot bijna stilstaand. Uiteraard niet constant van een kant. Maar dat geldt voor alle vastzittende dieren.

Het zijn mijns inziens prachtige dieren die uitstekend te houden zijn en weinig eisen stellen. Houd rekening met wat u hier gelezen heeft en geniet van hun fragiele schoonheid.

Tenslotte nog een opmerking. In de loop der jaren heb ik de indruk gekregen, maar het is slechts een indruk en ik heb geen echt bewijs, dat bepaalde koralen en anemonen geïrriteerd kunnen worden door de aanwezigheid van (te veel) Cerianthussen in een te klein aquarium. Vrijkomende netelcellen???
Wilt u meer info dan mag u natuurlijk contact met me opnemen.

Kreeftcocktail

Kreeftcocktail

Tekst: Louis Robberecht. Foto's: Marion Haarsma

Er zijn ontelbaar veel soorten kreeften, van onze gewone zeekreeft tot miniscule diertjes die in haarsterren leven. Ze hebben niet eens allemaal scharen.

Er bestaan tal van soorten schaaldieren, waarvan de kreeft wel één van de bekendste is. De zeekreeft (Homarus gammarus), die ook veelvuldig in onze eigen wateren voorkomt, staat qua bekendheid zonder meer bovenaan de lijst. Kreeften worden over de hele wereld in zoet water en in zeewater aangetroffen. Onder hen bevindt zich een aantal soorten die door hun uiterlijk, gedrag en leefwijze extra aandacht verdienen. Vergeleken met de zeekreeft zijn deze soorten aanzienlijk kleiner, maar omdat ze zich op allerlei manieren onderscheiden, zijn ze dikwijls uiterst interessant.


  Bidsprinkhaankreeft, beuker.

Kieskeurig
Onder de vele soorten bevindt zich onze ‘eigen’ heremietkreeft (Pagurus bernhardus), die wij algemeen in de Oosterschelde kunnen tegenkomen. Het bijzondere aan dit dier is dat het een week, onbeschermd, achterlijf heeft. Omdat dit voor rovers een lekker hapje vormt, moet dit kreeftje zijn achterlijf op de één of andere wijze beschermen. De oplossing hiervoor is dat hij dit lichaamsdeel in een lege schelp onderbrengt. In Nederland is dit vaak de wulkschelp (Buccinum undatum). Omdat dit schelpdier een populair voedselproduct vormt en omdat het nogal heeft te lijden gehad van de aanwezigheid van door scheeps- en booteigenaren gebruikte giftige verf, is de wulk, zeker in Nederlandse wateren, vrij zeldzaam geworden. Dit betekent helaas woningnood voor de heremietkreeft. We zien dan ook soms grote exemplaren die met de moed der wanhoop hun achterlijf in een (veel) te kleine schelp hebben gepropt. Om zijn woning niet te verliezen, is de laatste linker achterpoot vervormd tot een soort haak, waarmee hij zijn lichaam stevig aan de schelp kan vasthouden. Bij dreigend gevaar trekt de heremietkreeft zich bliksemsnel in zijn schelp terug, waarbij hij met zijn scharen de woning afsluit. Als hij denkt dat de kust weer veilig is, komt hij aarzelend weer tevoorschijn. Voor wat betreft zijn behuizing is de heremietkreeft nogal kieskeurig. Als hij een schelp tegenkomt die mooier, beter, groter is dan de zijne, wordt de eventueel toekomstige woning eerst van alle kanten bekeken en betast. Als de nieuwe stulp is goedgekeurd, vindt de verhuizing bliksemsnel plaats, omdat dit een moment is dat de kreeft uiterst kwetsbaar is.


Bidsprinkhaankreeft, beuker.

In wat zuidelijker gelegen wateren, bijvoorbeeld de kusten van Bretagne en Zuid-Engeland, leeft de Pagurus bernhardus in symbiose met een behoorlijke netelende anemoon, Calliactis parasitica. Het komt wel voor dat de kreeft drie exemplaren op zijn schelp heeft. Als hij van schelp gaat wisselen, verhuizen de anemonen mee. Dit doen zij natuurlijk niet uit zichzelf. De kreeft beroert hen zodanig met zijn scharen dat ze loslaten. Dan pakt hij de anemonen met zijn scharen vast en plaatst deze op zijn nieuwe woning, waar zij zich vasthechten. De anemonen vormen met hun netelende tentakels een uitstekende bescherming voor de kreeft tegen eventuele rovers. Op hun beurt profiteren zij van de afvalrestjes van de maaltijden van de kreeft. Vaak slepen ze als de kreeft zich verplaatst met hun tentakels over de zeebodem. Alle eetbare waar die zij tegenkomen, blijft in de tentakels hangen en wordt verorberd. Een goed voorbeeld van een uitstekend functionerende symbiose. Ook in tropische wateren komt deze vorm van symbiose voor.

De kleine heremietkreeft Dardanus pedunculatus, die vanaf Zuid-Afrika tot in het verre oosten de riffen bevolkt, leeft ook in symbiose met kleine zeeanemonen. Als deze worden verstoord, produceren ze lange, zeer netelende draden (acontia), een uitstekende bescherming tegen aanvallers.


Galathea

Beukers en spietsers
De bidsprinkhaan heeft een langwerpige lichaamsvorm. Zijn voorpoten zijn omgevormd tot grote, zeer stevige, vangpoten, die in rust zijn samengevouwen. Alle bidsprinkhanen zijn vleeseters en uiterst vraatzuchtig. Ze staan erom bekend dat zij de eigen soort als prooi niet schuwen, dus echte kannibalen. De bidsprinkhaankreeften (Stomatopoda) hebben veel gemeen met de op het land levende bidsprinkhanen. Ook hun lichaam is lang van vorm en ook bij hen zijn de voorpoten samengevouwen. Sommige soorten wonen in spleten tussen het koraal of rotsen. Andere graven in het zand een hol uit. Bidsprinkhaankreeften kunnen worden onderverdeeld in ‘spietsers’ en ‘beukers’. Bij de eerstgenoemden is het spietssegment voorzien van twee tot zeventien stekels. Als de prooi voldoende dichtbij is, wordt het spietssegment razendsnel, binnen wel drie milliseconden, uitgeklapt en wordt het slachtoffer doorboord. Door de stekels kan de kreeft de prooi binnenhalen en verwerken

Bij de beukers is het segment anders gevormd. Het is voorzien van een bolvormige, op een hamer lijkende hiel. Door de enorme snelheid en kracht kunnen zij met deze ‘hamer’ gemakkelijk pantsers van bijvoorbeeld andere schaaldieren doorboren. Bij beukers die in een aquarium worden gehouden, bestaat zelfs het gevaar dat zij met hun hamer een ruit kunnen verbrijzelen, met alle gevolgen van dien…
Het is natuurlijk wel noodzakelijk dat beide soorten de afstand tot hun prooi heel nauwkeurig kunnen vaststellen. Daarom hebben deze kreeften een paar samengestelde ogen met zo’n tienduizend lichtcellen, die op beweegbare steeltjes zijn geplaatst. Alle cellen hebben een eigen lensje, waardoor de kreeft 360 graden kan rondkijken. De cellen zijn zo samengesteld dat het dier de afstand tot het slachtoffer precies kan bepalen.
Mocht een kreeft een oog in bijvoorbeeld een gevecht verliezen, dan kan hij toch nog zijn andere oog voor de jacht gebruiken. De grootte van bidsprinkhaankreeften varieert sterk. Zo meet de in het oosten van de Grote Oceaan voorkomende spietser Nannosquilla decemspinosa slechts drie centimeter, terwijl de spietser Lysiosquillina maculata wel een lengte van 38 centimeter kan halen.


Heremietkreeft met anemonen

Prehistorisch
Beerkreeften (Scyllaridae) lijken door hun verschijning zo uit een prehistorische omgeving te zijn weggewandeld. Het lichaam is kort en breed en het rechthoekig aandoende schild is afgeplat. Verder bestaat het lichaam uit brede, platte platen. De staartwaaier loopt breed uit. Hierdoor kan de beerkreeft door de staart naar voren te slaan in noodgevallen heel snel de aftocht blazen. Zeer kenmerkend voor beerkreeften is dat zij geen scharen hebben. Hun voelsprieten zijn omgevormd tot een soort schoppen, die de dieren als graafgereedschap gebruiken om schaaldieren op te sporen. Ze eten ook dode dieren. Beerkreeften leven in de Middellandse Zee en langs de kusten van de Atlantische Oceaan tot aan de Kaapverdische Eilanden. De grote beerkreeft (Scyllarides latus) wordt 45 centimeter groot, maar er is ook de kleine beerkreeft (Scyllarus arctus), die een lengte van maximaal 16 centimeter bereikt. Andere soorten worden aangetroffen langs de zowel Oost- als West-Atlantische kusten.


Zo ziet de heremietkreeft eruit zonder huis

Springkrabben (Galatheidae) worden in het Engels ‘squat lobsters’ genoemd. Dit heeft betrekking op hun gedrongen uiterlijk (afgeplat lichaam), maar kan ook wijzen op de manier waarop ze bliksemsnel uit een soort ‘hurkpositie’ kunnen wegschieten door met de staart te slaan. In verhouding tot hun lichaam zijn de scharen vrij lang. Evenals de mythologische Galathea zijn het prachtige dieren, waarvan het lichaam felle kleuren vertoont. In Nederlandse wateren komen drie soorten voor, die zich meestal onder of tussen stenen schuil houden. De eerste is de Galathea strigosa, die een lengte van bijna tien centimeter kan bereiken met een schild van 5 centimeter. De poten en scharen zijn bedekt met stekels en het dier heeft op de rug een prachtig blauw streeppatroon op een rode ondergrond. De Galathea squamifera is kleiner met een schildlengte van 3,5 centimeter en heeft een donkere kleur. De Galathea intermedia is de kleinste soort. De lengte van zijn schild is slechts 9 millimeter. Het dier is prachtig rood gekleurd.

Galathea’s komen ook in tropische wateren voor. In vergelijking met de reeds genoemde soorten zijn ze allemaal klein van stuk. Zo komt de slechts twee centimeter grote soort Allogalathea elegans, die in de wateren van het verre oosten voorkomt, uitsluitend op haarsterren voor. Zijn fraaie kleuren zijn gebaseerd op die van zijn gastheer, waardoor het dier uitstekend gecamoufleerd is. En de in Indonesische en Filipijnse wateren schitterend roze gekleurde Lauriea siagani meet slechts 1,4 centimeter.
Zo biedt de natuur onder water een enorme variëteit aan de meest uiteenlopende en boeiende schepsels, waarvan de in deze kreeftcocktail vermelde soorten slechts een zeer kleine weergave zijn. De door ons duikers gebruikte apparatuur biedt de mogelijkheid al deze levensvormen in hun eigen omgeving te bestuderen en er ten volle van te genieten!

Van verzamelobject tot levend dier

Van verzamelobject tot levend dier

Tekst en foto’s: Marion Haarsma (www.onderwaterfilm.nl)

Vroeger werden schelpen op het strand gevonden of opgevist uit ondiep water. Na de ontdekking van de rest van de wereld en de opbloei van de handel, kwamen er tropische schelpen naar Europa. Sommige schelpen waren zeer geliefd en vooral zeldzame schelpen waren, speciaal voor verzamelaars, veel geld waard.
Vooral door de helm en sportduikers is deze markt opengebroken en zijn de rijkdommen van de ondiepe zee in al zijn vorm en variëteit in de openbaarheid gebracht. Schelpdieren zijn een succesvolle soort en nog steeds geliefd bij verzamelaars. Ik ben één van die verzamelaars. Op foto’s wel te verstaan. Als kind was ik al gefascineerd door de zee en schelpen. Het is een nieuwsgierigheid, die alleen maar groter wordt.

 
   doopvontschelp, Sabang

Oman is een van die landen waar verzamelaars dagenlang langs het strand lopen. Dit land heeft, waarschijnlijk door zijn unieke ligging op de rand van meerdere grote zeeën maar liefst 600 verschillende schelpensoorten!

Het rapen van schelpen op het strand is een redelijk ongevaarlijke bezigheid, maar het verzamelen onderwater kan voor problemen zorgen. De beroemde triton of trompetschelp eet een gevaarlijke zeester, die weer het koraal verwoest. En sommige soorten eten weer zee-egels, waar er ook niet teveel van moeten zijn. Zo houdt de natuur zichzelf in evenwicht.

Mossel en oester
Bovenwater is natuurlijk de huisjesslak bekend. Het slakkenhuisje beschermt het diertje tegen vijanden en behoedt het voor uitdroging. Eigenlijk is dat onderwater hetzelfde. Maar er is ook de scheiding tussen tweekleppigen en schelpdieren met een huisje.


   shellschelp, Musandam

Voorbeelden van tweekleppigen zijn heel makkelijk te vinden. Denk maar aan de mossel en de oester. Deze schelpdieren hebben twee openingen, een instroom en een uitstroom en zo filteren ze de voedseldeeltjes uit het water. Bijna alle schelpdieren zijn eetbaar, daarom worden ze uit de zee gevangen of gekweekt.

Wandlamp


 
 steekmossel, Pinna squamosa, Kroatie

De Pinna nobilis of steekmossel in de Middellandse zee is een voorbeeld van een mosselsoort die heel groot kan worden en ook zeer ernstig wordt bejaagd! Heel lang geleden waren ze in de nodige huizen te vinden. Als een wandlamp van een halve Pinna-schelp, met een lampje er achter. Heel erg mooi, maar nu is dat niet meer ‘done’. Er wonen vaak kleine kreeftjes in een pinna, een prachtige symbiose.


   vijlmossel, Lembeh

In de tropen is de vijlmossel te vinden, de gidsen tonen die graag. De schelp zit vaak verborgen tussen de rotsen, dan is alleen de mantel zichtbaar. Die is prachtig rood van kleur en tussen de uitstekende tentakels door, kan het ook nog eens lichtflitsen geven. Dat is moeilijk te fotograferen, het is eigenlijk meer iets voor de film.

Zwemmen
De beroemde Shell schelp is ook een tweekleppige. Dit is een bijzondere soort, in zoverre dat deze schelpen op de rand sensoren hebben, die als oogjes functioneren. De donkerblauwe knopjes zijn eenvoudige ogen, die licht en donker kunnen waarnemen. De schelp kan ook heel goed zijn grootste vijand, de zonnester, waarnemen. Hij kan vluchten door zijn kleppen krachtig te sluiten en zo al zwemmend aan zijn vijanden, de zeesterren, ontsnappen.

In Bretagne komt de Sint Jacobsschelp voor. Het is goed zoeken, want de Fransen eten echt alles. Het kleine broertje van deze schelp in Nederland is de wijde mantel. Die heeft ook van die mooie, blauwe oogjes, maar is een stuk kleiner. Waarom die naam de wijde mantel? Het is een rare naam voor zo´n klein schelpje. Die namen zijn niet altijd te begrijpen.


   jacobsschelp, Pecten maximus, Bretagne

Groot
De grootste tweekleppige is de doopvontschelp. Misschien is het wel het allergrootste schelpdier met een dikke, zware schelp. Het is weer een rare naam. Zouden ze echt gebruikt zijn in kerken als doopvont? Ook deze grote schelpen, met prachtige kleuren op de mantel, worden ernstig bedreigd. Vooral in Aziatische landen zijn ze een delicatesse. Ik heb het geluk gehad in twee verschillende gebieden te mogen duiken, waar ze beschermd (en bewaakt) worden.

Ook in de tropen zijn de fel gekleurde kamoesters te vinden. Maar zodra ze worden benaderd sluiten ze zich helaas. Soms wordt er één kans geboden om een goede opname te maken. Daarna sluit de oester zich gegarandeerd!


   kamoester, Sabang

Nederland
Het is niet de bedoeling om alle tweekleppigen te bespreken, maar ook in de Nederlandse wateren zijn er veel. De mesheft is een algemene soort, maar toch ook weer moeilijk te fotograferen. Zodra een duiker dichterbij komt, sluit de schelp zich en verdwijnt in de grond. Een keer gelukt een opname te maken waarop nog net het schelpdier is te zien met de in en uitstroomopening. Exoten zijn er in Nederland ook, o.a. de Filipijnse tapijtschelp (Ruditapes philippinarum). Gevonden bij de Bergsediepsluis, gewoon in het zand.
Er zijn ook schelpen met de vorm van een tweekleppige, maar met een soort halve schelp. De schaalhoren of puntkokkel (Patella vulgata) is gespecialiseerd in het leven in de getijdezone. Hij klemt zich vast met zijn gespierde voet aan de rotsen en tijdens de nacht en bij voorkeur met laagwater loopt hij al etend over de stenen en eet algen. Hij schijnt tientallen centimeters af te kunnen leggen om dan weer terug te keren naar zijn eigen plek.

 
   Ensis americanus, mesheft, Brug                                          Filipijnse tapijtschelp (Ruditapes philippinarum), Zeeland             Schaalhoorn, Patella vulgata, Anna Jacoba

Sterke voet
Ook in het buitenland zijn er van die ´halve´ schelpen. De abalone of zeeoor (Haliotis tuberculata) is ook een soort halve tweekleppige. Hij heeft eveneens een sterke voet, graast daarmee de rotsen af en ook deze schelp is zeer goed eetbaar. De zeeoor in Amerika kan erg groot worden. In Europa is er een ander klein schelpje, de blauwgestreepte of gladde schaalhoren (Patella pellucida). Hij lijkt niet op de gewone schaalhoren, die is puntig van vorm. Deze is klein en glad, maar erg mooi. Op de foto graast hij op het wier, het spoor is te zien. Een echt buitenbeentje bij de tweekleppigen is de keverslak, al eens gevonden in de getijdezone in de tropen. In Nederland is hij ook te vinden, wel veel kleiner. Vooral bij de Bergsediepsluis zijn er veel. Ze hebben een schaal bestaande uit acht platen en ook deze schelp graast de algen van de rotsen.

 
   Abalone, oorschelp, Sabang                                                                                                                 Gladde schaalhoren of Blauwgestreepte schaalhoren, Patella pellucida, Engeland

De gekste slak in de Hollandse wateren is wel het muiltje (Crepidula fornicata). Het komt oorspronkelijk uit Amerika, maar is in Zeeland algemeen. Goed gecamoufleerd in de ondergrond valt het nauwelijks op. Ze zitten vaak met meerdere exemplaren op elkaar.

 
   muiltje                                                                                                                                               glasmuiltje, Oosterschelde

Zoals hun naam al zegt, heeft dat met de voortplanting te maken. Het onderste dier is het oudst en de bovenste het jongst. Het onderste dier is een vrouwtje. De bovenste zijn mannetjes en de middelste zijn van geslacht aan het veranderen. De meest onbekende slak is het glasmuiltje. Het is klein en goed gecamoufleerd door de huid van het dier, waarvan eerder gezegd zou kunnen worden dat het een stukje spons is. Binnenin zit nog een schelp gedeelte, het eet zakpijpen.

Wulk
De meest bekende slak is de wulk. Wie kent niet het eierkapsel, dat in het voorjaar op het strand kan worden gevonden? Het leuke aan de wulk is dat het een dekseltje (Operculeum) heeft, waarmee hij de schelp kan afsluiten. Veel tropische slakken hebben dit ook. De tropische operculeum zijn mooi van kleur en worden ook vaak weer verzameld.


   wulk Buccinum undatum, Zeeland

De wulk komt overal in Europa voor. Tot aan Spitsbergen toe. Het maakt de dieren niet uit hoe koud het is. Het zijn echte opruimers. Met hun siphon ruiken ze een prooi en dode dieren zijn vaak bedekt met wulken of andere slakken. De heremietkreeften wonen meestal in een oud wulkenhuis. Zo wordt alles weer gerecycled. Er wordt gezegd dat de heremiet de wulk opeet als hij de kans krijgt. Maar de bevestiging van dit verhaal ontbreekt.

Wenteltrap
Het mooiste slakje is de wenteltrap, die ook in Nederland voorkomt. Vroeger zaten ze bijvoorbeeld bij de Zeelandbrug. Het kleine witte, mooi gedraaide schelpje zit overdag verborgen in het zand. ‘s Nachts gaan ze op pad en zouden ze anemoontjes eten. Ook kleine heremietjes vinden dit een fijn huisje om in te wonen.


   wenteltrap, Zeeland

Uniek voor de Nederlandse wateren is de priktolhoorn. Die is wel bekend van Bretagne, maar is ook in Nederland gezien, dichtbij de Oosterscheldekering bijvoorbeeld. Nog een unieke schelp is de asgrauwe tolhoorn.


   priktolhoorn, Bretagne

Cowrie
Een heel speciaal slakje is het koffieboontje, klein maar fijn. Hij komt wel in Nederland voor, maar helaas nog niet kunnen vinden. De opname is van Schotland, St Abbs. Het is net aan de overkant van de plas, vlak bij Newcastle. Het koffieboontje is de enige cowriesoort van het koude water. In de tropen zijn echt veel en nog mooiere slakken te vinden. Veel verschillende soorten van de cowrie ook. De meest bekende is de tijgercowrie. Een zwarte slak met een witte schelp, echt een prachtige kleurencombinatie.

  
   koffieboontje, trivia, St Abbs                                                                        tijgercowri, Sabang                                                                                  cowri, RajaAmpat

De flamingotong in het Caraibisch gebied is wel de meest bekende cowrie. Ze is klein maar prachtig gekleurd, een echte superschelp. Zoals zijn meeste soortgenoten is het een roofdier en eet de huid van de gorgoon. Bij een echte invasie legt het gorgoon het loodje, heel triest om te zien. Maar er zijn genoeg gorgonen.

 
   flamengotong, Curacao                                                                                                                           cowri op koraal, Raja Ampat

Er zijn ook veel kleine cowriesoorten, die zijn vaak prachtig gecamoufleerd. Ze verstoppen zich bijvoorbeeld op een zweepkoraal en zijn dan ook lang en dun. Of ze wonen op het zachte koraal (dendroneftia) en zijn dan ook gecamoufleerd in dezelfde kleuren als het koraal. De cowries maken zelf een stofje dat hun schelp doet glanzen, daarom zijn ze zo mooi.

In het zand
De meeste schelpensoorten zijn ‘s nachts actief. Daarom loont het de moeite om te gaan nachtduiken. Wanneer ze toch overdag worden gevonden verbergen ze zich gauw in het zand. Zoals de olivia (Oliva sayana), gevonden in het zand bij noord Bali. Zodra de flitser afging, dook hij in het zand. In de boeken staat dat ook de prooi, kleine slakjes en garnaaltjes, in het zand worden meegenomen om op te eten.
Voor de mens is overigens maar één soort echt gevaarlijk: de conusschelpen. Die hebben een speer, waarmee ze hun gif in hun prooi kunnen spuiten. Er zijn verhalen van snorkelaars, die zo’n mooie schelp vonden en mee wilden nemen. Aangezien ze alleen een zwembroekje aan hadden, verstopten ze die schelp in hun broek Maar de aderen liggen bij de lies vlak onder de huid. Als de slak nou net zo’n ader raakt zijn de problemen groot. Het is vaak in de boeken te lezen, maar gehoord dat het ook echt gebeurd is? Nog nooit. Het zoveelste ‘Broodje- Aap’ verhaal... Ook deze schelpen zijn ‘s nachts actief en overdag verborgen in het zand. Ze zijn ook vaak erg mooi en daarom waren ze vroeger de meest waardevolle schelpen (zoals de Gloria Maris) voor verzamelaars.

 
   strombus, Sabang                                                                                                                                  Oliva, Bali


   conusschelp, Sabang

Voorzichtig
De familie van de stekelslakken heeft niet allemaal lange stekels. Een echte uitdaging lijkt de paring. Waarschijnlijk doen ze het heel voorzichtig. De murex zit overigens zoals vele schelpen vaak verborgen in het zand. Zoals overdag ook de helmschelp, een grote schelp. Van onder andere deze soort werden vroeger overhemdknoopjes gemaakt


   murexparing, Sabang

Van de tritonshoren is niet bekend of hij zich overdag ook in het zand verbergt. Misschien is hij te groot om zich te verstoppen. Of heeft hij helemaal geen vijanden. Hij is zelf de grootste vijand van de gevaarlijke zeester, de doornenkroon. Er zijn foto’s die de aanval en het volledig opeten van de grote zeester hebben vastgelegd. De tritonschelp heeft waarschijnlijk een gif, dat de doornenkroon van binnenuit verwoest en zelfs de lange stekels zacht maakt (een soort weekmaker). Heb vooral geen medelijden met de doornenkroon, een invasie van deze zeester is verantwoordelijk voor de verwoesting van hele riffen. Een doornenkroon kan in een nacht hele stukken koraal opvreten, laat staan een hele kolonie!

Parasiet
Er is een echte parasitaire slak op een zee-egel in de tropen. De Echineulima asthenosomae is eigenlijk kleurloos en daarom lijkt hij wit. Hij boort een gat door het pantser van de vuurzee-egel en voedt zich met de sappen. Of het slakje echt dodelijk is voor de zee-egel valt te betwijfelen. Er wonen vaak hele slakkenfamilies op de zee-egel, maar de witte slakjes zijn zo klein, dat de zee-egel het waarschijnlijk wel overleeft.


   micromelo, Sabang

Slakken met rudimentaire schelp zijn waarschijnlijk de echte overgang naar de zeeslak. In het Engels wordt er een duidelijk verschil gemaakt tussen zeeslak (seaslug) en naaktslakken (nudibranch). In het Nederlands wordt dat niet zo precies gedaan. Voor de fotografen is het een gouden vondst. De Micromelo undatus van Sabang Beach en een doorzichtige gele, op Negros gevonden. De naam? Niet kunnen vinden in alle boeken die er over geschreven zijn,maar het zijn prachtige slakken!

Inloggen Registreren

Uw account aanmelden

Gebruikersnaam *
Paswoord *
Onthoud mij

Account aanmaken

Velden met een sterretje (*) zijn verplicht.
Naam *
Gebruikersnaam *
Paswoord *
Herhaal paswoord *
E-mail *
Herhaal e-mail *

Foto van de maand

Centropyge Foto Tanne Hoff

Een koppel Rainfordia opercularis in het kweekaquarium van De Jong Marinelife tijdens het bezoek van het ReefSecrets-team in april 2012

Foto: Patrick Scholberg